Carter Nick : другие произведения.

Night Of The Avenger

Самиздат: [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:
Школа кожевенного мастерства: сумки, ремни своими руками
 Ваша оценка:

  D 199
  
  
  
  
  
  Nick Carter
  
  
  
  
  
  Bloednacht
  
  
  
  
  
  Uitgeversmaatschappij Born Amsterdam - Assen
  
  Oorspronkelijke titel: Night Of The Avenger
  
  No 1973 By Universal Publishing and Distributing Corp.
  
  Nederlands van: Henk van Slangenburg
  
  Omslagontwerp: Alex Jagtenberg
  
  ISBN 90 283 0398 7
  
  Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
  
  
  
  No 1973 BY BORN B.V.
  
  Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo-print, microfilm or any other means without written permission from the Publisher.
  
  Born Paperbacks en Born Pockets zijn uitgaven van Uitgeversmaatschappij Born B.V., Amsterdam / Assen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 1
  
  
  
  
  Ik draaide me om en keek naar de in gele pij gestoken monnik die langsliep met gebogen hoofd en in gebed gevouwen handen. Zijn fragiele lichaam was zojuist tegen me opgebotst. Hij kaatste terug en liep verder zonder op te kijken, zonder mij of de bedelaars die op het trottoir zaten te zien.
  
  Een jongen met bruine huid rende het gebouw voor me uit. Hij draafde met ontblote magere borstkas en heftig pompende knobbelige knieën. Hij zag er zo pathetisch, zo verhongerd uit dat mijn hand automatisch naar mijn zak ging. Maar hij stoof langs mijn elleboog en was verdwenen eer ik hem de muntstukken kon geven.
  
  Een seconde later werd mijn aandacht getrokken door een elegant geklede vrouw die gracieus uit een Rolls-Royce stapte. Voor de prijs van haar kleren zouden de honderden hongerige gezichten in de straat een maand gevoed kunnen worden.
  
  Ik begon net weer vertrouwd te raken met de verbijsterende contrasten van Calcutta toen in het gebouw zeven meter verderop een ontploffing klonk. Ramen bolden op en barstten uiteen als te sterk opgeblazen ballonnen.
  
  Ik zag scherven in de halfnaakte lichamen van de bedelaars slaan en door de Parijse jurk van de vrouw uit de Rolls scheuren. Ik hoorde gegil en gekreun van pijn, toen dreunde de onzichtbare vuist van de luchtdruk tegen mijn borst en haalde me neer.
  
  Rook kolkte op achter de stenen die door de straat vlogen en neersmakten op de auto's die aan de overkant geparkeerd stonden. Eer ik het bewustzijn verloor, zag ik de bovenste verdiepingen van het gebouw omlaag komen. Het bouwwerk verloor, langzaam als smeltende was, zijn vorm toen stalen balken doorbogen en planken kraakten en versplinterden. Een zware hagelbui van stenen en cementblokken regende rond me neer.
  
  Toen een hard voorwerp mijn achterhoofd raakte, was de pijn onverdraaglijk. Ik herinner me dat ik heel duidelijk dacht: 'Ik ga dood. En ik ben nog niet eens met de opdracht begonnen.'
  
  Toen werd alles zwart en voelde ik geen pijn meer.
  
  Ik kwam bij door het geluid van sirenes, die vreemde Engelse hoorns die beter bij de kleine Europese politiewagens pasten dan bij de grote Cadillac-ambulance die op enkele centimeters van mijn hoofd langs het trottoir stopte.
  
  Ik voelde dat iemand puin van mijn benen trok en hoorde een bekende stem uit de verte tegen me spreken.
  
  'Nick? Ben jij dat?'
  
  De vraag leek me stom. Maar de stem bleef de vraag herhalen, en ik kon geen antwoord geven. Mijn mond zat vol stof en stukjes cement.
  
  'Leef je nog, Nick? Kun je me horen?'
  
  Handen werden onder mijn armen geslagen en sterke mannen tilden me voorzichtig op een brancard. Ik bleef plat liggen tot ze me in de ambulance hadden, maar ging zitten toen de oude Cadillac de Chowringhiweg opreed.
  
  De man die op straat tegen me had gepraat was er niet; slechts de magere Indische broeders reden met me mee, en die vertrouwde ik niet.
  
  Niet dat ik veel geld bij me had. Ik maakte me meer zorgen over de wapens die in mijn pak genaaid waren.
  
  Door het raam zag ik de menigte zich verzamelen in de straat voor de rokende puinhopen van het opgeblazen gebouw. Een paar mensen haalden de stenen van de gewonden op het trottoir, maar anderen bekogelden een politiewagen met stenen. De politie was al bezig traangasgranaten af te vuren op de menigte, en het zag er naar uit dat er een kleine rel op komst was.
  
  Een minuut later had de Cadillac de menigte achter zich gelaten, en afgezien van de pijn in mijn hoofd en het vuil in mijn mond, voelde ik me als een toerist op excursie.
  
  Een eerlijke gids zou Calcutta hebben moeten beschrijven als 'de smerigste, goorste, meest zieke, verrotte stad ter wereld.'
  
  Maar een paar blokken lang was de Chowringhiweg een paradijs van de Kamer van Koophandel. Musea, regeringsgebouwen, kleine hotels en ruime particuliere huizen stonden aan weerszijden, maar verderop waren dingen te zien die een westerling misselijk maakten.
  
  Calcutta is precies als de meeste verstikkende, overbevolkte steden - een van de grootste ter wereld. Alleen de sloppen zijn anders. Een miljoen inwoners van de stad hebben helemaal geen onderdak. Ze leven op straat, op het trottoir en in de parken en openbare gebouwen. Overdag bedelen en stelen ze om in leven te blijven. Hele gezinnen worden geboren, leven en sterven zonder ook maar het meest primitieve dak boven het hoofd, niet beter af dan de ratten waarmee ze om het afval vechten.
  
  's Nachts lijken de rijen slapenden op lijken die zijn neergelegd om na een epidemie verbrand te worden. De meer gelukkigen wonen in krotten of boestee's waarvan het dak zich anderhalve meter boven de grond bevindt. Het enige water is het slijm van de onzegbaar vervuilde Hooghlyrivier.
  
  Ik herinnerde me de laatste keer dat ik in Calcutta was geweest. Het was de regentijd, en de open riolen stroomden door de straten.
  
  Dus was ik niet bepaald gebrand geweest op deze trip. Ik was er in opdracht naar toe gegaan, wetende dat de stad een beerput van ziekten en vuil was.
  
  Eens was er hoop op betere tijden geweest. In 1947, toen de Engelsen het land onafhankelijkheid verleenden, spuide de nieuwe congrespartij wilde beloften voor een betere toekomst via democratie, maar sindsdien was Calcutta alleen maar verder in het moeras weggezakt.
  
  In 1971 hadden de bewoners van de stad in radeloosheid voor de communisten gestemd. Zelfs die hoop had niets opgeleverd. De communisten konden de stad evenmin besturen, en daarom kwam de federale regering in actie en kondigde de staat van beleg af.
  
  Het leek niet bepaald de geschikte stad voor een man van AXE. Maar ik moest de bevelen gehoorzamen, en het bericht dat me in Nice had bereikt was zeer duidelijk geweest.
  
  'Ga zo snel mogelijk naar Calcutta,' had het geluid. Dus duwde ik een aantrekkelijke Franse gravin uit bed en stapte op het eerste het beste vliegtuig naar het oosten. Nu, een uur na in Calcutta te zijn geland, lag ik in een ambulance, terwijl ik mijn wonden likte en mezelf gelukwenste dat ik nog leefde.
  
  Voor het ziekenhuis klauterde ik op trillende benen uit de wagen en sloeg het aanbod van de broeders om me naar Spoedgevallen te dragen af. In plaats daarvan volgde ik een jonge verpleegster met zacht bruine huid en een goedgevormd achterste door de drukke gang. Nadat we de gebruikelijke formulieren hadden ingevuld, bracht ze me naar een particuliere kamer en zei dat ik op de dokter moest wachten.
  
  Een uur later kwam Hawk binnen.
  
  Ik keek hem met open mond aan. Ik dacht dat het zijn stem was geweest die ik had gehoord toen ik half onder het puin begraven op straat lag, maar had het aan delirium toegeschreven. Voor zover ik wist bevond hij zich in zijn privé-kantoor in het gebouw van de Amalgamated Press and Wire Services aan Dupont Circle in Washington.
  
  Hij zei niet eens 'hallo'. Hij fronste alleen maar, haalde een van zijn goedkope sigaren tevoorschijn en beet het puntje er af. Hij stak hem met kennelijk plezier op.
  
  Voor Hawk is het opsteken van een sigaar een ritueel, en de manier waarop hij hem in zijn mond houdt verraadt wat hem bezighoudt. Op dit moment was hij óf bezorgd óf hij schatte een nieuwe situatie naar waarde.
  
  Toen hij opkeek na de lucifer te hebben gedoofd, scheen hij me voor het eerst te zien.
  
  'Voel je je goed?' vroeg hij.
  
  Ik hoestte nog wat stof uit mijn keel en zei: 'Ja, meneer. Ik voel me goed.'
  
  Hij knikte, blijkbaar tevreden.
  
  'U zei niet dat u naar Calcutta zou komen,' zei ik.
  
  'Een verandering in de plannen,' zei hij. 'Ik was op de terugweg van een bespreking in Peking. Ben even uitgestapt. Over een uur ga ik naar huis.'
  
  Hawk keek me strak aan en fronste weer.
  
  'Je begint slordig te worden,' zei hij opeens. 'Ik heb je de hele weg van het vliegveld gevolgd. Ik was nog geen blok achter je toen de bom ontplofte.'
  
  Ik keek hem aan. Hawk was een bekwaam agent geweest en had het nog niet verleerd, maar ik had niettemin moeten beseffen dat ik door iemand gevolgd werd. In mijn werk blijf je niet lang in leven als je niet merkt dat je geschaduwd wordt.
  
  'Was de bom voor mij bedoeld?' vroeg ik.
  
  Hij zei: 'Nee. Waarschijnlijk niet. Dat was een Russisch gebouw, het hoofdkwartier van een handelsmissie. En dat is een onderdeel van het probleem.'
  
  Mijn baas opende het kleine pakje dat hij bij zich had.
  
  Het ding dat hij ophield leek op een roestig blik dat van een vuilnisbelt kwam. Het etiket was verdwenen en er stak aan één kant een lont uit. Het zag er niet gevaarlijker uit dan een speelgoedbommetje.
  
  'Hiervoor ben je in Calcutta,' zei Hawk. 'Eigengemaakte bommen.'
  
  Ik lachte. Dat kon hij niet menen. Het ding leek niet echt. 'Kaliumnitraat,' zei hij. 'Een oud blikje en een lont. Kosten - twee roepies.'
  
  'Twee kwartjes,' rekende ik hardop uit.
  
  'Precies. Aardig goedkoop, zelfs in een land als India. Maar dit ding is krachtig genoeg om een been af te rukken of een gebouw op te blazen. Misschien krachtiger dan een waterstofbom als je er genoeg van maakt en ze als politiek drukmiddel gebruikt.'
  
  Ditmaal was het mijn beurt om te fronsen. Hij verraste me. Hawk was geen man om te overdrijven, maar hij sprak over een bom van eigen fabricaat alsof het een atoombom was. 'De afgelopen vierentwintig uur zijn drie Russische gebouwen in Calcutta door deze bommen van twee kwartjes vernield. De handelsmissie en twee firma's die eigendom van Russen zijn.'
  
  'En?' vroeg ik. 'Sinds wanneer maakt AXE zich er zorgen over dat de Russen op hun donder krijgen?'
  
  'Onze rode vrienden schreeuwen moord en brand. De politie heeft ontdekt dat de blikjes van een Amerikaanse zaak afkomstig zijn, de National Can Company.'
  
  'Maar ze worden over de hele wereld verkocht.'
  
  'Doet er niet toe. Wij worden onder druk gezet. Er wordt over vergelding gesproken. En er gaan geruchten.'
  
  'Geruchten?'
  
  'Praatjes over een grote opstand.'
  
  'Als resultaat van een paar goedkope bommetjes?'
  
  Hawk kauwde op zijn sigaar die was uitgegaan. Zijn gezicht stond grimmig. 'Ja, als je er maar genoeg plant op de juiste plaatsen ...' Hij haalde zijn schouders op.
  
  Hij gaf me met een verontschuldigende uitdrukking op zijn gezicht een dunne dossiermap. 'Dit is alles wat we tot nu toe hebben. Het is een probleem van Buitenlandse Zaken, dus spelen we het via ons consulaat. Ik denk dat zij wel een spoor voor je hebben. Neem dan contact op met ene Randy Mir. Hij is hier de controleagent van AXE. Het contactpunt bevindt zich in het dossier.' Hij zuchtte en scheen onzeker. Dat was niets voor hem. 'We willen dit in de kiem smoren. Er zit een luchtje aan dat ons niet bevalt.'
  
  Hij zweeg weer alsof hij betreurde wat hij te zeggen had. 'Zoek uit wie de bommen maakt en maak er een eind aan. Geen beperkingen.'
  
  In het dossier zaten twee boodschappen van Randy Mir, verder niets. Ik had meer informatie kunnen krijgen van een knipseldienst. Ik moest er blindelings op afgaan en dat beviel me niet.
  
  Ik keek de grijzende man aan omdat ik meer van hem verwachtte.
  
  'Je weet nu net zo veel als wij, Nick. We konden hier niets van achterhouden,' zei hij. 'Het moet snel afgehandeld worden. We hebben geen tijd voor een grondige verkenning of zelfs maar een nader onderzoek. Dus pas op. We hebben er geen idee van waar je je mee moet inlaten.'
  
  'Leuk,' zei ik.
  
  'Ik wou dat we je meer konden vertellen. Randy Mir zegt dat hij een hond heeft die misschien kan helpen. Hij heeft een jaar lang een Duitse herder opgeleid om explosieven op te sporen. Het is een gok, maar probeer het. Bij deze zaak hebben we alles nodig wat we krijgen kunnen.'
  
  Hij klopte de as van zijn sigaar en wreef deze met zijn schoen in de vloer. 'We weten weinig van de Russische bewegingen in dit gebied. Ze hebben hier op zijn minst één man, misschien meer. En de Chinezen kunnen ook actief zijn.'
  
  'Mijn camouflage?'
  
  Hawk gaf me een aktetas, een paspoort en de helft van een vliegticket.
  
  'Je bent Howard Matson. De afgelopen maand ben je in het Verre Oosten op zoek geweest naar goedkoop kaliumnitraat. Je bent fabrikant van vuurwerk.'
  
  Ik nam het paspoort aan en bekeek het om uit mijn hoofd te leren waar ik zogenaamd was geboren en had gewoond en waar mijn fictieve bedrijf was gevestigd.
  
  De tas zat vol papieren die betrekking hadden op vuurwerk, formules, verkoopcontracten, pennen en bloknoten. Het zou voldoende zijn om een terloopse inspectie te doorstaan. Hawk viste in zijn zak en kwam tevoorschijn met een hotelsleutel. Hij gaf hem aan mij.
  
  'Er hangen kleren in de kamer. Alle persoonlijke dingen die je nodig hebt. Veel succes.'
  
  Hij beende naar de deur en vertrok zonder nog om te kijken. Ik was weer alleen. Gehavend en gedeukt, een vreemdeling in een gore stad, met een opdracht waarbij ik al bijna de dood had gevonden eer ik er mee was begonnen.
  
  De arts die me bezocht sprak Oxford-Engels en onderzocht me grondig.
  
  'Geen gebroken botten,' zei hij. 'Geen interne verwondingen.'
  
  Hij verloor onmiddellijk zijn belangstelling voor me. Hij schreef een receptje voor een pijnstillend middel en verdween. Een uur later verliet ik het ziekenhuis en keek uit naar een taxi.
  
  Toen ik weer buiten in de hitte stond, dacht ik aan de kleren die Hawk voor me in het hotel had laten bezorgen en hoopte dat hij een licht en koel pak had gekozen. Maar het was niet alleen de hitte die me deed zweten toen ik in de taxi stapte. Het was de opdracht. Ik ging er blindelings op af en zonder ook maar één behoorlijke aanwijzing. Het beviel me niet.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 2
  
  
  
  
  Bertrum J. Slocum zag er uit als een filmdiplomaat. Hij was ruim één meter tachtig en had zilvergrijs haar en een zorgvuldig getrimde snor. Hij droeg zeer glimmende schoenen, een duur, goed gesneden pak en manchetknopen in de mouwen van zijn gestreepte overhemd. Toen hij zijn hand uitstak, gleed er een snelle glimlach over zijn gezicht die meteen weer verdween.
  
  'Ah, meneer Carter. Ik heb fabelachtige dingen over u gehoord.'
  
  'Matson,' zei ik. 'Laten we er aan wennen om mijn camouflagenaam te gebruiken.'
  
  'Ah, juist, natuurlijk.' Hij gebaarde me te gaan zitten in de met blauw fluweel beklede stoel naast zijn gepolijste bureau. Er stond zelfs geen telefoon op het bureau om de aandacht af te leiden van het glanzende nerfdessin onder de was.
  
  'Bent u ingelicht sinds u uit Frankrijk bent vertrokken?' vroeg hij.
  
  'Niet volledig.'
  
  'Mmmmm. Tja, er zijn nog vier bomaanslagen geweest, inbegrepen de bom waar u vandaag net aan ontkomen bent. De Russische consul heeft de Verenigde Staten formeel verantwoordelijk gesteld. Ze sturen steeds herziene schattingen van herbouwkosten en een lijst van Russen die zijn omgekomen. Tot nu toe komt de rekening op zo'n twintig miljoen dollar neer.'
  
  'Dat is belachelijk. Hoe kunnen ze bewijzen dat wij ...'
  
  'Dat kunnen ze niet.'
  
  'Zijn wij er verantwoordelijk voor?'
  
  'Nee, nee, natuurlijk niet. We tasten in het duister, net als iedereen. Gisteren hebben de Russen pistolen uitgereikt aan al hun werknemers van het consulaat. Ze hebben er zesentwintig mensen, en ik kan wel raden waarom. Het is één groot spionagenet, dat is het.' Hij zweeg en schoof over het bureau een envelop naar me toe. 'Washington heeft een bericht voor u gestuurd. Het is in code. Ze hebben ons ook opdracht gegeven u alle mogelijke medewerking te verlenen.'
  
  Slocum stond op en liep naar het raam. Na met zijn hand over zijn gezicht te hebben gestreken kwam hij terug.
  
  'Carter ... ik bedoel Matson ... we moeten onmiddellijk een eind aan die bomaanslagen maken en de Russen afschudden. Dit is de eerste smet op mijn carrière. Zevenentwintig jaar in de buitenlandse dienst, en nu dit.'
  
  'Ik zal mijn best doen, meneer Slocum. Maar ik heb een paar dingen nodig. Vijftig patronen voor een standaard 9 mm Lugerpistool, een goed, klein .25 automatisch pistool en twee fragmentatiegranaten.'
  
  'Meneer Matson! Ik ben diplomaat, geen wapenhandelaar.' Ik lachte. 'Wilt u dat ik een diplomatiek gesprek hou met een terrorist die een bom naar me gooit? Ik pas mijn methodes toe, u de uwe. Ik heb ook een auto en duizend dollar in roepies nodig, niet groter dan biljetten van twintig.'
  
  Slocum keek me een ogenblik aan en ik zag de afkeur in zijn blik. In zijn persoonlijke interpretatie van rang stond ik ver onder hem. Maar op het moment had hij me nodig. Zonder iets te zeggen pakte hij de telefoon en begon orders te geven. Terwijl hij bezig was, opende ik de envelop die hij me had gegeven en bekeek de keurig getikte cijfers en letters. Het bericht was opgesteld in een vijf-groeps dialogische AXE-code. Ik zou er de voorkeur aan hebben gegeven het bericht onmiddellijk te vernietigen, maar je stampt een vijf-groeps bericht niet onmiddellijk in je hoofd, dus stopte ik het in mijn zak.
  
  Slocum gaf me autosleuteltjes en een stapel roepie-biljetten, de meeste flink gebruikt, wat ik ook wilde. Op de sleutelhanger was een driepuntige ster in een cirkel gestempeld. De sleuteltjes moesten dus van een Mercedes zijn, waarschijnlijk Slocums eigen wagen. Hij bracht in elk geval enkele offers.
  
  'Meneer Matson, Washington heeft me gevraagd u er aan te herinneren dat dit de kiemen in zich draagt van een eersteklas confrontatie tussen de VS en Rusland. Het schijnt dat ons de rol van de boosdoener is opgedrongen zonder dat we de gelegenheid hebben onze onschuld te bewijzen. Als het huidige aantal bomaanslagen wordt opgevoerd of als nog meer personeelsleden van het Russische consulaat omkomen ...' Hij veegde zijn voorhoofd af. Slocum zweette in zijn koele kantoor.
  
  'Nou, dan zou er hier in Calcutta een uitgebreide guerrillaoorlog kunnen ontstaan. Amerikanen en Russen die elkaar in een neutraal land naar het leven staan - een angstaanjagend vooruitzicht.'
  
  'Als dat gebeurt, meneer Slocum, hebt u mij niet nodig. Dan heeft u de mariniers nodig.'
  
  Toen ik een half uur later in mijn hotelkamer terug was, boog ik me over het gecodeerde bericht dat ik uit de VS had ontvangen. De instructies waren kort.
  
  'Stel voor dat je contact opneemt en onderhoudt met Choeni Mehta, dochter van de bekende industrieel. Bekend als Indiase agente klasse M4, hun laagste klas. Gepromoveerd van koerierster. Schijnt alleen op part-timebasis te werken. Kan van nut zijn voor hulp bij speciale problemen in Calcutta. Het is bekend dat ze met VS sympathiseert, maar onthul camouflage niet aan haar tenzij het noodzakelijk is.' Het bericht hield niet veel in, maar het was toch een steun. Het bood me in elk geval een mogelijke bondgenote, en die waren uiterst schaars in Calcutta sinds de Amerikaanse regering zich in de oorlog met India aan de zijde van de Pakistani's had geschaard. Ik bladerde in het telefoonboek tot ik tenslotte de naam vond van een redactrice van een Engelstalige krant. Ik gaf me uit als freelancerschrijver en kreeg het grootste gedeelte van de informatie die ik nodig had van haar. Choeni Mehta was tweeëntwintig, ongeveer een meter vijfenzestig lang, en een Brahmaanse uit de hoogste kaste. Ze was in Zwitserland op school geweest en had een reputatie als een feestneusje. Ze speelde iedere dag tennis bij de Racquette en Cricket Club in de buurt van het Maidanpark.
  
  Het was makkelijker haar te ontmoeten dan ik had gedacht. Ik ging gewoon naar de klub waar ze bezig was een verwezen kijkend Engels meisje grondig af te drogen. Nadat ik de barkeeper tien roepies had gegeven, vertelde hij me dat Choeni's favoriete drankje gin fizz was, dus nam ik twee glazen mee toen ik naar de tennisbaan liep.
  
  Ze liet een lob aan de zijlijn langs haar tegenstandster spatten.
  
  'Game,' zei Choeni, terwijl ze naar het net liep.
  
  'Die slag is een drankje waard,' zei ik en hield haar een glas voor.
  
  Er verscheen een frons op haar voorhoofd, die weer verdween. Ik ging verder.
  
  'Een paar vrienden in Monte Carlo hadden me gezegd dat ik u moest opzoeken als ik ooit in Calcutta was. En hier ben ik dan.'
  
  'Ja.' Haar stem was laag en plezierig, met een vaag Engels accent en een toets van snobisme. 'Welke vrienden?'
  
  Ik glimlachte. 'Sorry, ik noem nooit namen. Gewoon vrienden.'
  
  Er speelde nu een lachje rond haar mondhoeken. Ze was prachtig, met een licht olijfkleurige huid. Haar ogen waren bruin, haar haar was zwart en glanzend en hing in twee vlechten halverwege haar rug.
  
  'Ik geloof dat u jokt, maar bedankt voor het drankje,' zei ze. Ze nam een slok, gaf me toen het glas terug. 'Wilt u dit vasthouden? Als u even wilt wachten tot de set is uitgespeeld ... dan kunnen we praten.' Ze lachte. 'Over die vrienden van ons in Monte Carlo. Ik ben er nooit geweest.' Ze draaide zich om en liet me haar gewelfde achterwerk onder het korte, witte tennisjurkje zien. Ik was blij dat iemand van AXE had voorgesteld dat ik dit contact zou leggen. Ze zou me wat afleiding tijdens deze opdracht kunnen verschaffen.
  
  Choeni serveerde goed, een harde opslag met een draai-effect. Ze won de laatste set met zes-één en kwam naar me toe terwijl ze het zweet van haar voorhoofd veegde.
  
  'Niet slecht.'
  
  Ze lachte. 'Ik of mijn spel?'
  
  'Allebei. U bent de eerste Indiase vrouw die ik gezien heb die echte benen heeft.'
  
  Choeni lachte en nam haar drankje van me aan. 'Ik ben een schandaal. In Zwitserland of Londen wordt het als erg sjiek beschouwd. Maar hier zijn benen voor koeien en mannen.' Ze zette het drankje op de bank en keerde zich naar me toe, waarbij het lijfje van haar tennisjurk haar mooie borsten accentueerde. Ze was zich bewust van het effect. 'U bent een Amerikaan, nietwaar?'
  
  'Klopt, en ik ben op zoek naar iemand om mee te gaan eten. Wat dacht u er van?'
  
  Ze keek verrast. 'Waarom?'
  
  'U bent mooi, intelligent, sexy. En ik ben moe en verveel me en heb behoefte aan een avondje uit.' Ik zweeg even. 'Neem me niet kwalijk, mijn naam is Howard Matson. Ik kom uit New York en ik ben hier om vuurwerk te kopen.'
  
  'Rotjes, knalbommetjes?'
  
  'Ja.'
  
  'Wat gek.' Ze zweeg een ogenblik. 'Waarom niet? Alleen zal het u verbazen hoe saai deze stad kan zijn. Als we nu eens in mijn flat dineerden, om ongeveer acht uur?'
  
  'Ik wil u geen moeite bezorgen ...'
  
  'Ik zal mijn kokkin zeggen het eenvoudig te houden.' Ze lachte terwijl ze opstond. 'Ik ga een douche nemen. Ik zie u vanavond.' Ze draaide zich om en liep naar het clubhuis. 'Hee, ik weet niet eens waar u woont.' Ik rende haar achterna. Ze bleef staan.
  
  'Meneer Matson, u bent te weten gekomen dat ik hier op de tennisbaan was. U hebt ontdekt dat ik wat gereisd heb en u hebt waarschijnlijk iemand omgekocht om er achter te komen wat ik drink. Ik weet zeker dat het u geen moeite zal kosten uit te vinden waar ik woon. Als het u niet lukt, ben ik bang dat u uw dinertje misloopt.'
  
  Ze draaide zich weer om en liep naar de douches. Voor de dameskleedkamer zag ik haar stilstaan en met een oude, grimmig kijkende man praten. De clubastroloog, dacht ik. Vanwaar ik stond kon ik zijn bibliotheek van hemelse berekeningen op repen berkenbast zien, en ik was benieuwd of ze hem om raad vroeg wat mij aanging.
  
  Zijn aanwezigheid deed me denken aan de twee gezichten van India ... de moderne kant die wereldse vrouwen als Choeni Mehta opleverde, en het oude verleden dat zich aan hen vastklemt met tentakels van religie en het occulte.
  
  Deze tweeslachtigheid kon mijn opdracht moeilijker maken. Toen ik de club verliet besloot ik onmiddellijk contact op te nemen met de plaatselijke controleagent van AXE. Misschien kon hij me helpen deze kuituur beter te begrijpen waar sommige mensen naakt door de straten liepen en hun lichaam met as besmeurd hadden terwijl anderen ogenschaduw en lipstick droegen.
  
  Ik wist heel weinig van Randy Mir, hoewel ik zijn naam eerder had gehoord. Hij was volledig in dienst, werd geacht op te treden als waakhond en uitkijk die een veilig doorgangshuis had voor onze mensen die in India werkten of er doorheen kwamen.
  
  Het was bijna vier uur toen ik bij zijn winkel kwam, een boekenzaak met de gebruikelijke bedelaar voor de deur. Ditmaal was het een vrouw. Dat kon ik zien aan het woord 'rama' dat verschillende malen in het Sanskriet op haar gezicht was getatoeëerd.
  
  'Hare Krisjna, Hare Rama,' zong ze vanonder haar sari en sjaal.
  
  Ik liep snel langs haar. Wat mij betrof kon zij ook een agente zijn, een uitkijk van Randy Mir of een contra-agente van de communisten.
  
  Ik had de wagen twee blokken van de winkel geparkeerd en de Mercedes achtergelaten onder de ogen van een Indiase soldaat aan de overkant van de smerige straat. Hij stond met het geweer aan de schouder en uit zijn knikje maakte ik op dat hij van plan was de wagen in het oog te houden.
  
  De aanblik van zijn geweer deed me denken aan Wilhelmina in haar holster onder mijn linkerarm. En dan had ik Hugo, mijn lange stiletto, nog die veilig op mijn rechterpols gebonden was, vanwaar ik hem in één tel tevoorschijn kon brengen.
  
  Ik was gereed voor Calcutta, maar bleef op mijn hoede. Ik liep voor de winkel langs en probeerde terloops te zien of er een achteringang was.
  
  Ook om half vijf was het nog verstikkend heet op straat. De witte stenen kaatsten de zon uit alle hoeken naar me terug. Bij de hoek verliet ik de Chowringhiweg en ging naar de achterkant van de kleine boekwinkel.
  
  Ik liep door de smalle straat en voelde dat er iets was veranderd. Het ritme van de straatgeluiden was anders. Er was een element verschoven. Ik keek achter me en zag slechts twee haveloze jongetjes, geen van beiden ouder dan acht. Ze hadden kleine stenen bij zich die aan touwtjes waren gebonden waar ze op een merkwaardige manier mee zwaaiden, door met de draai te beginnen en hem dan af te breken, een spel dat ze al lopend uitvoerden.
  
  Ik ging verder en keek naar de winkels als een slenterende toerist of een zakenman die wat vrije tijd in een onbekende stad over heeft.
  
  Zonder te weten waarom voelde ik me onbehaaglijk, aarzelde om de winkel van Randy Mir binnen te gaan. De winkel lag nu een blok achter me en ik bleef staan, op het punt terug te lopen, toen ik een man doelbewust op me af hoorde komen.
  
  Zijn pas versnelde zich en ik tolde instinctief om. Ik zag het mes het eerst, toen de hand die het omklemde.
  
  De Indiër vloekte in het Hindoes. Hij hield het mes laag en paraat. Een seconde later had ik Hugo in mijn rechterhand en kwam de aanvaller tegemoet.
  
  De man was goed maar geen expert. Hij viel uit, bleef staan, draaide zich af en hakte toe. Maar ik wist wat hij ging doen. Het was alsof hij slechts een gedeelte van zijn opleiding had afgemaakt. Ik pareerde, en mijn mes jaapte diep in zijn pols. Hij liet het mes vallen en probeerde weg te rennen, maar ik liet hem struikelen. Eer hij op me af kon springen, drukte ik met mijn voet op zijn borstkas en duwde het lichte lichaam tegen de stenen.
  
  'Wie ben je, verdomme?' vroeg ik. Hij mompelde een naam maar die zei me niets. 'Door wie ben je gestuurd?'
  
  Hij schudde zijn hoofd. Ik herhaalde de vraag in het Engels. Nog steeds gaf hij geen antwoord. Zijn pols bloedde. Ik wees er op, maar hij haalde zijn schouders op. Wie was de man? Ik moest het weten. Wilde hij me alleen maar beroven of had hij geprobeerd me in opdracht te vermoorden?
  
  Ik legde het lemmet tegen zijn keel en schraapte over de huid zodat een dun straaltje bloed tevoorschijn kwam. 'Wie?' vroeg ik weer in het Hindoes.
  
  Hij sperde zijn ogen in oprechte angst. Hij kronkelde weg. Ik legde meer druk op het mes en zag dat het een fractie van een millimeter dieper sneed. 'Wie?' probeerde ik weer. 'Zakir,' zei hij, kwekkend van pijn. 'Zakir heeft me gestuurd.'
  
  'Zakir wie?'
  
  Hij hijgde en sperde zijn ogen nog verder open toen hij het bloed zag dat uit zijn pols drupte. Toen gleed zijn hoofd opzij en was hij bewusteloos.
  
  'Verdomme,' mompelde ik.
  
  Ik wilde nog veel meer weten. Was mijn camouflage al in flarden? Wie was die Zakir? Kon best alleen maar een goedkope gangster zijn.
  
  Ik boog me over hem om hem bij te brengen maar moest dat opgeven toen een kleurig geklede groep Indiërs de straat inkwam.
  
  De man voorop droeg de okerkleurige pij en de versierde hoofdtooi van een bruidegom. Met een symbolisch zijden koord was zijn gesluierde bruid aan hem vastgeklonken. Achter hen kwamen de bruiloftsgasten, een dozijn of meer weelderig uitgedoste familieleden.
  
  Bij het zien van het bloed dat uit de man op het trottoir stroomde, bleef het gezelschap stokstijf staan. Ze keken mij afwachtend aan.
  
  Ik had geen keuze. Het kon wel vijf minuten duren eer de man met het mes voldoende bijkwam om te praten. Tegen die tijd zou zich een grote menigte verzameld hebben. Dat was geen ideale situatie om de man te ondervragen.
  
  Ik was benieuwd of hij in zijn eentje was. Wachtte ergens in deze nauwe steeg een collega van hem? Ik begon sneller te lopen, sprintte toen de steeg uit en sloeg een andere straat in eer ik bleef staan. Ik zweette in mijn nieuwe pak terwijl ik probeerde me te oriënteren.
  
  Ik wist dat de man had geprobeerd me te vermoorden, maar waarom? Omdat ik Nick Carter was of omdat ik misschien een paar roepies op zak had?
  
  Toen ik de boekwinkel bereikte, besloot ik door de achterdeur naar binnen te gaan. Bij de doodlopende steeg bleef ik staan en bekeek hem kritisch. Ik zag niemand, niets gevaarlijks. Ik liep behoedzaam de steeg in.
  
  Als het een moordaanslag was geweest, hoe hadden ze me dan zo snel doorzien? Het had de taxichauffeur kunnen zijn. Loof tien roepies als beloning uit, en je kon de helft van de taxichauffeurs en riksjabestuurders van het vliegveld kopen. Het zou makkelijk geweest zijn de bestemming van een lange Amerikaan te weten te komen. Er is geen oord waar geld duidelijker spreekt dan in Calcutta.
  
  Ik liep naar de achterdeur en draaide de knop om. De deur was niet op slot. Ik stapte een kamer in die me een opslagruimte leek en zag een jonge vrouw op een bank zitten. Ik deed de deur zacht dicht en glimlachte tegen haar opdat ze niet zou gillen. Tot mijn verrassing lachte ze terug.
  
  Ze was knap, met een lichtbruine huid, glanzend, zacht haar en groene ogen die contrasteerden met haar Indiase gezicht. Haar lichaam was fraai gevormd.
  
  'U moet de Amerikaan zijn,' zei ze.
  
  'Neem me niet kwalijk, ik wilde u niet overvallen ...'
  
  Ze wuifde mijn woorden weg. 'Mijn vader is er niet, maar hij komt zo terug. Hij weet dat u in Calcutta bent aangekomen. Mijn naam is Lily Mir.'
  
  Ik werd tenminste verwacht. Ik slaakte een zucht van opluchting. Dit deel van de operatie leek volgens plan te verlopen.
  
  Het meisje droeg de traditionele nauwzittende witte bloes en een sari. Haar rok, een regenboog van kleuren, was gesneden in de lange, ruimvallende mode. Ze kwam gracieus overeind van de bank.
  
  'Mag ik een kop koffie voor u maken?'
  
  Ze ging me voor naar een keurige, heldere en zacht geurende zitkamer. Er was verder niemand. Tegen een muur stond een lage sofa. Twee deuren in de linkermuur voerden naar andere kamers, en recht voor me uit was een derde deur die toegang tot de boekwinkel gaf.
  
  Uit gewoonte stelde ik een snel onderzoek naar afluisterapparatuur in. Het meisje keek me aan zonder iets te vragen. Ik kon zien dat haar vader haar in het werk had getraind.
  
  Ik verwachtte niet iets te vinden, maar een doorgangshuis is soms schijn. En in mijn werk betekent het doorzoeken van het huis van je gastheer geen inbreuk op de etiquette.
  
  Er waren geen microfoons op de gebruikelijke plekken waar een zogenaamd terloopse bezoeker er een kon aanbrengen met een plakje stopverf of lijm. En er bevonden zich evenmin microfoons op de tafel of aan de deurlijsten en ook niet onder de zittingen van de stoelen.
  
  Ik was net tot de conclusie gekomen dat Randy Mir beter moest zijn dan ik had gedacht toen ik hem zag ... een punaise die net iets te groot was. Hij was bij de voordeur bijna ter hoogte van de vloer in de muur gedrukt.
  
  Ik trok hem voorzichtig tevoorschijn en bekeek de onderkant. Een dun laagje plastic bedekte de miniatuur ontvanger en zender. Het was een nieuw soort, maar ik schatte dat het bereik niet meer dan 200 meter was.
  
  Lily kwam naar me toe en keek wat ik deed. Ik legde mijn vinger tegen mijn lippen en ze fronste. Eer ik iets kon zeggen ging een deur open en een man kwam de kamer binnen. Hij was veertig, klein, met een gladgeschoren hoofd, een grote Gandhiachtige bril en een neus die enkele malen was gebroken en nooit rechtgezet.
  
  Ik hield het zendertje in mijn hand op. Hij keek er naar maar zei niets. Ik liet hem zien waar ik het gevonden had. De man sloeg de microfoon uit mijn hand en vermaalde hem onder zijn harde leren schoen op de grond.
  
  'Ik had geen idee ...' begon hij.
  
  'Waar kunnen we praten?'
  
  Randy Mir ging me door de achterdeur voor naar de steeg waar het nu donker was. Het duurde maar een paar minuten eer ik alles had gehoord wat Mir over de bomaanslagen wist. Hij wist niets meer dan ik. Ik tastte nog steeds in het duister.
  
  'Ken jij een zekere Zakir?'
  
  Mir knikte. 'Dat is een gebruikelijke naam in India. Ik heb vier familieleden die Zakir heten. Alleen in Calcutta al moeten er duizenden zijn ...' Hij schudde zijn hoofd. 'Dat zendertje ... dat is mijn schuld. Ik dacht dat ze me niet verdachten, maar nu weten ze alles. Ik ben waardeloos voor jullie geworden.'
  
  'En ze weten nu dat we een van de microfoons hebben gevonden. Misschien hebben ze er nog meer aangebracht, dus laat ze niets belangrijks te horen krijgen.'
  
  Ik vertelde hem over de man met het mes op straat. Hij zoog zijn adem naar binnen. 'Ik geloof niet dat die man probeerde je te beroven. Het kan een moordenaar geweest zijn. Ik zal navraag doen.'
  
  Toen ik een paar minuten later weer in de boekwinkel was keek ik goed rond. Ze kenden nu de klank van mijn stem. Dus moest ik als lokaas optreden voor hun val, wie ze ook mochten zijn. De boekwinkel was gesloten, er zat een metalen hekwerk voor de ramen, en ik stond voor het raam en probeerde te ontdekken waar hun afluisteraar kon zitten. Het zendertje had een gering bereik. Vanachter het raam zag ik een tiental plekken waar iemand met een ontvanger kon zitten. De balkons aan de overkant van de straat zouden ideaal zijn. Maar wie? Russen? Chinese communisten? Het eigen inlichtingennetwerk van de Indiërs?
  
  Ik kon me niet herinneren ooit eerder zo vroeg tijdens een missie ontmaskerd te zijn. Ik voelde me als een jager die ontdekt dat hij wordt gevolgd door een grizzlybeer die hij niet eens gezien heeft.
  
  Eer ik kans had mijn gedachten op rij te zetten, zag ik buiten een beweging. Het was een snelle, heimelijke beweging, als een dier dat zijn prooi besluipt.
  
  Verderop in de straat gleed een tweede schaduw in de richting van de boekwinkel. Toen kwam een hele horde tevoorschijn, tientallen menselijke gestalten met stenen en stokken en eigengemaakte speren in hun handen.
  
  De eerste steen raakte het ijzeren hekwerk en ketste terug. De volgende verbrijzelde het kleine raam in de deur. Toen werd het grote raam waar ik achter stond versplinterd door een derde steen. Ik sprong achteruit om het neerstortende glas te ontwijken.
  
  'Ze moeten jou hebben,' riep Randy Mir achter me. 'Ze weten dat je hier bent.'
  
  Daar was ik het mee eens. Men probeerde het karwei af te maken dat op straat verknoeid was, alleen zouden ze het dit keer onder dekking van een relletje doen.
  
  Ik liep weg van het raam en trok Lily met me mee. Haar ogen waren groot van angst. Toen we in de zitkamer kwamen vergrendelde haar vader de deur achter ons.
  
  'We gaan weg,' beval ik. 'jij en je dochter ... snel door de achterdeur.'
  
  Hij wilde tegenwerpingen maken. Ik duwde hem zacht naar de deur. Hij keek me aan, knipperde met zijn ogen, knikte toen en ging ons voor naar de opslagruimte. Mir deed de buitendeur open en stapte half naar buiten. Zijn gil klonk opeens op en hij tuimelde terug in de kamer met een speer van een meter lengte in zijn borstkas, en zijn zachte, ernstige ogen waren reeds diepe poelen des doods.
  
  Ik schopte de deur dicht en verbrijzelde de enige lamp in de kamer.
  
  We zaten in de val, zowel aan de voor- als de achterkant ingesloten. Het meisje wilde iets zeggen, maar het gezoef van een brandbom in de boekwinkel overstemde haar. We zaten vastgeprikt - het vuur vóór ons en een bende achter ons.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 3
  
  
  
  
  Eer ik in beweging kon komen, vloeide een stroompje brandende benzine onder de deur van de boekwinkel door. Ik sprong over het lichaam van Mir en hurkte tegen de muur. Toen ik de achterdeur een paar centimeter opende, smakte er een kogel in het hout en een tiental stenen plofte er tegen. Ik deed de deur snel dicht en schoof er de grendel voor. Ik tuurde door een raampje rechts van de deur, zag een gestalte uit een portiek wegrennen en vuurde snel, waarna de man neerviel. Een tweede regen van kogels en stenen trof de deur en verbrijzelde het raam.
  
  Lily had een tapijt over de brandende benzine gegooid en de vlammen gedoofd, maar het zou niet lang duren eer de brand in de boekwinkel door de houten deur zou komen.
  
  Ik had bijna besloten door de achterdeur naar buiten te stormen toen een tweede brandbom ontplofte. De achterdeur was overdekt met brandende benzine. We waren vastgenageld - zaten in de val.
  
  'Lily, is er nog een weg naar buiten?'
  
  Ze huilde bijna hysterisch en schudde haar hoofd. Ik ging naar de andere kant van de kamer. Hij was volgetast met oude dossiers, kartonnen dozen, kratten. Ik trok ze omlaag. Er moest een ontsnappingsweg zijn. Lily zat naast haar vader gehurkt en hield zijn hand vast. Ik sprong op de dozen en keek naar boven. Er scheen zich daar een soort richel te bevinden.
  
  Terwijl ik over de opgestapelde dozen omhoog klom, besefte ik dat ze op een smalle trap stonden. Ik klom helemaal naar boven. Een omloop strekte zich over de breedte van de kamer uit en aan het eind bevond zich een deur. Ik rende erheen, vond de knop en draaide hem om. De deur was op slot. Mijn voet schoot uit en raakte de deur vlakbij het slot. De deur barstte open. Met mijn zaklantaren doorboorde ik de duisternis en zag weer een omloop, maar geen trap die naar beneden voerde.
  
  'Lily, kom snel hier.'
  
  Ze keek verrast op, rende toen opgewonden de trap op. Voorzichtig liepen we door het eerste huis, toen het tweede. Bij het derde huis ging de deur naar de zwoele avondlucht open. Onder ons lag een steeg. Ik ging aan de dakrand hangen en liet me op de grond vallen. Ik ving Lily op toen ze sprong en nam haar mee naar de auto. We reden langzaam weg. Achter ons konden we de vlammen uit de boekwinkel zien oplaaien en hoorden we in de verte sirenes. Toen we op veilige afstand van de horde waren, stopte ik de Mercedes en wierp mijn hoofd in mijn nek.
  
  Ik haalde diep adem en begaf me in de zelfhypnose die ik in de VS had geleerd. Na enkele seconden ontspande ik me in een lichte trance. Ik had het gevoel dat ik uit een lange, verkwikkende slaap ontwaakte toen ik Lily zachtjes naast me hoorde praten.
  
  'We wisten dat dit zou gebeuren,' zei ze huilend.
  
  'Wie?'
  
  'Mijn vader en ik. Toen hij instemde om voor jullie te gaan werken, zei hij dat hij op zekere dag ... op gewelddadige wijze zou omkomen. Het was de prijs die we moesten betalen om aan de straat te ontkomen, om een huis en eten te hebben. Nu hebben we de prijs betaald.'
  
  Ik wilde iets troostends zeggen, maar kon de woorden niet vinden.
  
  'Waar ga je nu naar toe? Heb je familie?'
  
  'Zou u me naar mijn oom kunnen brengen?' vroeg ze. 'Misschien kan hij voor me zorgen.'
  
  Ik knikte en ze gaf me een adres. Het was slechts enkele straten verderop. Ik zette haar af voor een indrukwekkend huis in Old Court House Street.
  
  'Hij zal wel nog laat aan het werk zijn,' zei ze. 'Dat doet hij altijd.'
  
  Toen ze uitstapte gaf ik haar de naam van mijn hotel. 'Als je hulp nodig hebt, bel me dan, Lily.'
  
  Ze keek me strak aan met die merkwaardige groene ogen en dwong zich tot een lachje. 'Meneer Matson, u hebt me al zo veel geholpen als de goden maar zullen toelaten. U hebt mijn leven gered.'
  
  Ze draaide zich om en draafde naar de deur.
  
  In mijn hotel onderzocht ik de suite voor het geval ik een ongenode gast had gehad. Alles leek in orde. Ik zette de radio aan, nam een douche en kleedde me aan.
  
  Terwijl ik mijn das strikte hoorde ik Radio Calcutta melding maken van een nieuwe politieke bomaanslag. Ditmaal was het huis van de Russische viceconsul getroffen, en de communisten waren razend.
  
  'De Russische consul, Alexander Sokolow, heeft vandaag geëist dat Indiase troepen de verdediging zouden versterken rond alle huizen van Russische functionarissen en alle met de Russen in verband staande zaken,' meldde de nieuwslezer. 'Sokolow heeft verder geëist dat het gehele Amerikaanse consulaire personeel uit de stad wordt gewezen tenzij de aanvallen op het Russische personeel en Russische eigendommen onmiddellijk gestaakt worden.'
  
  Ik floot zacht. Dat was iets nieuws in diplomatieke kringen. Ik had nog nooit gehoord dat het ene land het andere verzocht de diplomaten van een derde macht uit te wijzen. De implicaties waren angstaanjagend. Geen wonder dat Hawk en Buitenlandse Zaken zich zorgen maakten.
  
  Maar waarom werden de aanvallen gepleegd? Ik had er nog steeds geen idee van waarom er bommen naar de Russen werden gegooid. En waarom in Calcutta?
  
  Misschien lag de vraag eenvoudiger. India was het toonbeeld van democratie in Azië. De Engelsen hadden een gestructureerd systeem achtergelaten dat op sommige plaatsen erg goed werkte en op andere plaatsen toereikend was. Maar in Calcutta was het aanzienlijk mislukt.
  
  Misschien kon Choeni Mehta me de aanwijzing geven die ik nodig had om te ontdekken wie er achter de moeilijkheden school.
  
  Het was niet moeilijk achter haar adres te komen, al stond ze niet in het telefoonboek. Na een paar telefoontjes ging ik op weg.
  
  Ze woonde in een van de oudste 'paleizen' aan de Chow-ringhiweg, een vorstelijk huis dat een stuk van de weg af stond op een groot terrein met een hoog metalen hek er omheen en dat gedekt was met blauwe keramische dakpannen. Er liep een oprit naar een sierlijke maar sterke ijzeren poort. Een Sikh bekeek me scherp, zei iets in een telefoon, gebaarde toen en opende de grote poort. Ik reed naar binnen en hoorde het hek achter me dichtslaan.
  
  Ik parkeerde op de oprit tussen een Rolls-Royce Silver Cloud en een geblutste Landrover.
  
  Een jong Indiaas meisje wachtte me op en ging me voor over een voorhof, langs een tuin met een baldakijn, over een pad langs een zwembad en door een deur aan de andere kant van het enorme landhuis.
  
  Choeni had een appartement in een vleugel van het grote huis. Ze begroette me bij de deur.
  
  'U hebt me gevonden,' zei ze en glimlachte. 'Ik hoopte echt dat het u zou lukken.'
  
  Ze draaide zich om en gaf me uitzicht op de schitterende sari die ze droeg. Een arm en schouder van de zachte, delikaat-blauwe bloes waren zichtbaar, maar het grootste deel werd bedekt door de sjaal die van haar linkerschouder afhing en onder haar rechterarm gestoken was. Het was een zijden sjaal in honderden kleuren met een ingewikkeld dessin op de zoom en hier en daar figuren die met de hand op de zijde geborduurd waren. De sari veegde dwarrelend over de grond. 'Prachtig ... zowel de vrouw als de sari.'
  
  Ze glimlachte en bekeek me met haar bruine ogen.
  
  'En u meneer, bent goed en kostbaar gekleed, maar het pistool is onder uw linkerarm te zien. Dragen alle Amerikaanse vuurwerkfabrikanten een pistool?'
  
  Ik lachte om mijn verbazing te maskeren. De meeste geoefende ogen kunnen Wilhelmina niet ontdekken omdat ze in mijn colbert verzonken ligt. Maar dit was een jasje dat Hawk me had bezorgd, en het was niet zo goed van snit als mijn eigen colberts.
  
  'In een vreemd land weet je maar nooit wat je te wachten kan staan.'
  
  Choeni ging er niet nader op in. Ze omvatte de kamer met een handgebaar. 'Wat vindt u van mijn kamer?'
  
  Het was een boeiende kamer. Een kruising tussen slecht modem spul en pop-art, met een boventoon van zwarte humor. Ik zei het, en ze fronste.
  
  'Doe niet zo wreed, u moet aardig tegen me zijn.'
  
  'Waarom?'
  
  'Dat is de manier om indruk op een vrouw te maken.'
  
  'Waarom zou ik indruk op u willen maken?'
  
  'Het is bekend dat Amerikaanse mannen elke vrouw die ze ontmoeten proberen te verleiden.'
  
  Ze knikte naar iemand die ik niet zag en nam me mee naar glazen vouwdeuren die uitkwamen op een plezierig balkon. Er groeiden bloemen, kleine struiken en een boom. Hoewel ik op de begane grond was binnengekomen, bevonden we ons nu op de tweede verdieping en keken uit over de rivier. Onder me zag ik de gele vlammen van kleine vuurtjes.
  
  'Een begrafenis,' legde Choeni uit. 'Op de crematieplaats bij de zijrivier van de Ganges, de Hooghlyrivier.'
  
  Ik was benieuwd of Choeni nu in opdracht werkte, of ze wist wie ik werkelijk was en of ze iets wist van de aanval van die avond op het doorgangshuis. Ze liet niets blijken. 'De familie brengt het lichaam naar de rivier om gereinigd te worden,' zei ze. 'Daarna verbrijzelt de zoon de schedel.'
  
  'Verbrijzelt de schedel?' vroeg ik ongelovig. 'Van het lijk?'
  
  'Natuurlijk; om de ziel te bevrijden eer het lichaam verbrand wordt.'
  
  'En de as?'
  
  'Die wordt in de rivier gestrooid door de Doms, de kaste die de crematies voor ons verzorgen. Nadat ze de as hebben gezeefd op gouden ringen en dergelijke. Daarmee voorzien ze in hun levensonderhoud.'
  
  Toen draaide ze zich om en nam een glas sherry aan van een bediende die met een blad naar ons toekwam. Ik nam een slok en ontdekte dat het uitstekende sherry was.
  
  Al spoedig kwam het dienstmeisje terug om aan te kondigen dat het eten was opgediend. Ik verwachtte fantastische Indiase gerechten, veel rijst en kerrie, maar zoals Choeni zei aten we net als de dorpelingen. Het maal was bijna spaarzaam, ondanks de borden met gouden rand en het kostbare zilveren bestek.
  
  'Sag,' zei ze terwijl ik een groene groente hapte.
  
  'En chapaties,' voegde ze er aan toe terwijl ik met een vork in een plat pannenkoekvorming broodje prikte. Er was linzensaus met rijst en wat stukjes geitenvlees, maar het was nauwelijks het overdadige maal dat ik in een huis als het hare had verwacht.
  
  Choeni legde uit: 'Door het eenvoudige voedsel van de dorpelingen te eten word ik er aan herinnerd dat ik niets verdiend heb. Zonder de rijkdom van mijn vader ...' Ze zweeg even en keek op. 'Begrijpt u dat?' vroeg ze.
  
  Ik knikte. De ellende, de armoede, de dood die dagelijks door de straten van Calcutta liep, onderstreepten haar opmerkingen. Ik hoopte dat deze attente, mooie Brahmaanse
  
  vrouw aan onze kant stond.
  
  Na het eten gingen we naar de zitkamer en ze zette de stereo-pickup aan. De muziek was oosters, hoewel ik niet dacht dat ze waardering van me verwachtte voor de dissonanten van de trommen, de cimbalen en het gesnuif van het handorgel.
  
  'Ik ben nieuwsgierig naar u,' zei ze terwijl ze tegenover me stond met haar handen zedig voor haar lichaam gekruist. 'Ik ben nieuwsgierig naar een man die zo veel moeite doet een vrouw te ontmoeten die hij nog nooit gezien heeft, een man die bovendien een pistool draagt.'
  
  'U bent zelf ook niet bepaald doorzichtig,' zei ik. 'De meeste mooie vrouwen zouden zo'n onhandige poging om ze op te pikken genegeerd hebben.'
  
  Ze lachte en liep langs me naar de ingebouwde bar aan de andere kant van de kamer.
  
  'Heeft u ooit iemand doodgeschoten, meneer Matson?' vroeg ze abrupt.
  
  Ik pakte haar hand, draaide haar naar me toe en trok haar naar voren. 'Alleen mooie vrouwen die te veel praten.'
  
  Ze was er op voorbereid toen ik me bukte om haar te kussen. Ze sloeg haar armen om mijn hals en drukte mijn gezicht tegen het hare. De kus begon zacht, werd toen heftiger tot onze lippen vaneen gingen en mijn tong in haar mond schoot. Ze zuchtte zacht, maakte toen haar armen los en stapte van me weg.
  
  'Ik geloof dat het tijd wordt om eens te praten,' zei ze. 'We hebben elkaar net ontmoet, en ik ken je niet en ...'
  
  Mijn lippen gleden over de zachte plekjes laag in haar hals en haar tegenwerpingen gingen zacht op de loop.
  
  Een paar minuten later waren we in haar slaapkamer, de deur was op slot, en ik had haar net weer gekust. We lagen op het bed. Choeni lachte zacht terwijl ze ging zitten en de prachtige lange sjaal van de sari afdeed. 'Laten we gaan zwemmen,' stelde ze voor.
  
  'Meen je dat echt?'
  
  'Ja, natuurlijk. Nu meteen.' Ze likte haar lippen met het puntje van haar tong. 'En nu is het de bedoeling dat jij zegt dat je geen zwembroek bij je hebt.'
  
  'Die heb ik niet nodig.'
  
  Ik hielp haar met het losknopen van de blauwe bloes en ontdekte dat ze geen beha droeg. Haar borsten zwollen vol en rijp op en eindigden in harde, donkere tepels. Ze kuste me weer en haar lippen bleven aan de mijne kleven. Ze knoopte mijn hemd open, en een ogenblik later waren we allebei naakt.
  
  Ze pakte mijn hand en voerde me zacht door het huis en langs de trap naar het zwembad. Aan de diepe kant brandden lampen. Een paar chaises-longues stonden bij het trapje aan de ondiepe kant.
  
  Ze rende naar de rand en dook soepel in het water. Ik dook een ogenblik later. Ik zocht onder water naar haar, zwom naar haar toe, kuste haar op de lippen en omarmde haar stevig. Eindelijk kwamen we naar adem snakkend boven.
  
  Er was geen reden om iets te zeggen. We zwommen naar het trapje en ik liet mijn lippen over haar wangen naar haar keel en schouders en de zwelling van haar borsten glijden. Ze hijgde toen mijn mond zich rond de puntige tepel sloot. Ze liet zich weer in het water glijden en trok mijn gezicht omlaag naar de platte buik onder haar navel.
  
  Een moment later waren we weer bij het trapje en haar kussen streken over mijn borstkas, liefkoosden toen mijn vochtige buik, en gleden lager tot ik kreunde van genot.
  
  Ik zette haar rechtop, schepte water in mijn handen, gooide het over haar gladde borsten en zag het tussen en rond de opgeheven pieken stromen. Ze duwde me terug in het water, draaide zich toen om en lokte me, half drijvend, de benen uitnodigend wijd gespreid. Ik gleed zacht naar voren, liet mijn handen over haar hoge, gebruinde heuvels glijden en streelde de platte tepels tot ze hoog en stram en vragend opgericht stonden. Ik boog me naar voren en liet mijn mond van de ene borst naar de andere glijden tot ik haar zacht hoorde kreunen en ze naar me tastte.
  
  Ik gleed als een amfibie over haar heen in het water, drukte haar stevig tegen me aan en stootte toen hard en nauwkeurig toe waarbij ze een kreet van pijn en verrassing slaakte. We doken, elkaar omklemmend, onder water. Even later kwamen we weer boven. Ze had haar benen opgeheven en om mijn rug geslagen. We dreven met zachte, tedere bewegingen in een soort fundamenteel ritme dat schokgolven door onze lichamen joeg.
  
  Ik hoorde haar een kreet slaken onder het kussen door, net toen we weer onder water zonken. Ditmaal rolden we om, maar vertraagden ons tempo niet.
  
  Ik voelde dat ze haar armen uitstak om ons naar boven te brengen. Toen we aan de oppervlakte kwamen slaakte Choeni een lang en zacht gekreun, een soort oerzucht van bevrediging en bevrijding.
  
  We peddelden traag terug naar het trapje, nog steeds in eikaars armen gewikkeld. Een poosje bleven we naar de sterren liggen kijken terwijl we zacht tegen elkaar murmelden.
  
  Twintig minuten later gingen we uit het water, zo ontspannen en verfrist dat ik een moment bijna vergat waarom ik in Calcutta was.
  
  We droogden elkaar af en liepen terug naar haar slaapkamer op de bovenste verdieping van het huis vanwaar we konden uitkijken op de miljarden lichten van Calcutta.
  
  Ze streek het haar uit mijn ogen.
  
  'Je hebt met heel andere dingen dan vuurwerk te maken, is het niet? Je bent vanochtend hier in de stad aangekomen. Je bent naar de Amerikaanse consul gegaan en toen heb je er een punt van gemaakt om mij te leren kennen. Waarom?'
  
  Ik zei niets.
  
  'De meeste Amerikaanse zakenmannen die in Calcutta komen krijgen niet de beschikking over de privé-auto van de Amerikaanse consul. Ik heb die auto wel honderd keer gezien. Je moet een speciaal iemand zijn. En Patsy van de Calcutta News is een vriendin van me. Ze belde me vanmiddag en zei dat iemand naar me gevraagd had.' Choeni lachte zacht. 'Ik moest een extra set spelen terwijl ik wachtte tot je zou komen.' Ze kuste me op mijn neus. 'Ik ben blij dat ik gewacht heb.'
  
  Mijn aanvankelijke paniek verdween. Ze had dit alles te weten kunnen komen van de Indiase geheime dienst, of ze had het zelf kunnen doorzien. Ze was een pientere vrouw. Wat ze had gezegd kon uit eenvoudige observatie zijn voortgesproten.
  
  Ik kuste haar tantaliserende lippen. 'Hoe komt het toch dat mooie vrouwen altijd de moeilijkste vragen stellen?'
  
  'Ik heb er nog eentje voor je. Zou je hier bij mij willen blijven zolang je in Calcutta bent?'
  
  We waren beiden nog naakt. Ik keek naar haar verrukkelijke lichaam, kuste een volle borst en zei: 'Ik zou al mijn tijd bij jou willen doorbrengen, Choeni.'
  
  'Prachtig,' zei ze en trok mijn mond weer naar haar trillende borst.
  
  Een gewapende soldaat stond bij de hotelingang toen ik daar om twee uur 's nachts aankwam. Hij had een pistool in een holster en een geweer aan de schouder. Toen ik langs hem liep salueerde hij.
  
  De volgende ochtend stond ik om negen uur op omdat er op de deur werd geklopt. Er stond een koerier met een boodschap. Het was een dringend verzoek om het consulaat op te bellen. Terwijl ik me aankleedde, zette ik mijn transistorradio aan en ving de staart van het nieuws van Radio Calcutta op.
  
  '... en de consul vertelde dat er aanzienlijke schade aan het gebouw was toegebracht. Twee andere Amerikaanse gebouwen zijn de afgelopen nacht getroffen ... de bibliotheek van de Amerikaanse Informatiedienst en het kantoor van de American Express in het centrum van Calcutta.'
  
  Kennelijk was de situatie die nacht verslechterd. De Russen in Calcutta vormden niet langer de enige doelwitten. Nu werden ook de Amerikanen aangepakt. 'De Amerikaanse consul gaf geen verder commentaar,' vervolgde de nieuwslezer, 'en de politie weigert speculaties te doen over de vraag of de laatste voorvallen te maken hebben met de recente bomaanslagen op eigendommen van de Sowjet Unie. Buitenlands nieuws ...'
  
  Ik zette de radio af, kleedde me snel verder aan en belde het consulaat op. Ik kreeg, zoals ik had verwacht, Slocum aan de lijn, en hij wilde me meteen spreken. Ik was tien minuten later in zijn kantoor.
  
  Door het raam kon ik zien hoe een kleine bom een hoek van het grote gebouw had weggerukt. Arbeiders waren al bezig de schade te herstellen, en politiemannen scharrelden rond tussen het puin.
  
  Wat Slocum betrof, zijn zelfverzekerdheid was aan flarden. Zijn handen trilden toen hij probeerde een sigaret op te steken. Het bureau dat de vorige dag zo opgeruimd was geweest, was nu bedekt met papieren en hij moest naar een asbak zoeken.
  
  'Hebt u het gehoord?' vroeg hij gespannen. Zijn witte overhemd stond aan de kraag open en hij had zich niet geschoren. Ik had zo'n idee dat hij nu ontvankelijker was voor mensen als ik dan tijdens onze eerste ontmoeting.
  
  'Over de drie bomaanslagen?'
  
  'Het is een totaal van zeven, inbegrepen twee van onze auto's die zijn opgeblazen. Ik had de Russische consul net aan de telefoon die zijn onschuld betuigde. We hebben de ambassadeur in New Delhi toestemming gevraagd om te verzoeken dat Indiase troepen het consulaat en andere Amerikaanse installaties komen beschermen.'
  
  Slocum ging staan en gebaarde me hem te volgen. We gingen naar buiten en stapten in de Mercedes die hij me had geleend.
  
  'Ik moet u iets laten zien dat u wel interessant zult vinden,' zei hij. 'Ik wil niet beweren dat ik het werkelijke doel van uw aanwezigheid hier ken, maar ik heb begrepen dat ik u zo veel mogelijk steun en medewerking moet geven als ik in deze delicate zaak maar kan.'
  
  
  
  Hij bracht de wagen op een half blok afstand van een groot stenen gebouw tot stilstand. Van het gebouw wapperde de rode vlag met hamer en sikkel. Drie dozijn gewapende Indiase soldaten stonden aan twee zijden van het gebouw op wacht. Beide toegangen werden beschermd door barricades van zandzakken. Het leek op een decor voor een oorlogsfilm.
  
  'Sokolow, de Russische consul hier, zegt dat hij klaar staat om onmiddellijk in actie te komen als er nog meer bomaanslagen op zijn gebouwen worden gepleegd. Dat was gisteren. Nu jammert hij dat hij niets had te maken met de aanslagen op ons.'
  
  'De escalatie is dus begonnen,' zei ik.
  
  'Deze hele toestand heeft een sneeuwbaleffect, ik heb het in Algiers zien gebeuren. De bal begint te rollen en opeens gaat hij zo snel en wordt hij zo groot dat niemand hem kan tegenhouden. Te veel verschillende partijen die elkaar bestrijden. Als hier geen eind aan wordt gemaakt komen we op een kruitvat terecht. En als dat vat ontploft, kan het de Indiase regering omver werpen. Calcutta zou al heel gauw een stad vol dynamiet kunnen worden met duizend oproerkraaiers die met brandende fakkels ronddraven en elkaar bevechten om te zien wie de lont het eerst kan aansteken. En dan zitten wij er midden tussenin.'
  
  Ik keek weer naar de barricade van zandzakken en wist dat hij gelijk had. Ik wenste dat ik me ergens anders bevond.
  
  'U bent van plan om schildwachten rond het consulaat te posten, is het niet?' vroeg ik.
  
  Slocum knikte. 'We hebben vijftig mannen gehuurd die we met geweren bewapenen. We zullen gebruik van hen maken tot we Indiase soldaten kunnen krijgen.'
  
  'Mooi zo. Waar vind ik de bomscherven die de politie na de ontploffingen heeft verzameld?'
  
  'Die zijn bij Amartya Raj van de politie. Hij is ook lid van het Comité Red Calcutta en adviseur van de bevelvoerende generaal die nu onder de staat van beleg het bevel in West Bengalen voert. Hij is een uitstekende man.' Slocum schreef een adres op en gaf het aan me.
  
  'Hoe zit het met de dingen waar ik om gevraagd heb?'
  
  'Ik heb ze in de kofferruimte laten leggen,' zei hij. Hij reed langzaam langs het Russische consulaat en koerste terug naar zijn eigen kantoor. Hij stopte langs het trottoir en ik gleed achter het stuur terwijl hij uitstapte.
  
  Ik riep hem terug en vroeg hem te wachten terwijl ik een telegram met hoogste voorrang krabbelde en hem vroeg het voor me naar Washington te sturen.
  
  Ik startte de motor weer, maar hij legde zijn hand op mijn arm en keek nadenkend.
  
  'Er is een vergadering op komst die u misschien interesseert ... een speciale bijeenkomst van het Comité Red Calcutta. Sokolow en ik zijn uitgenodigd. Er zitten tien, vijftien leiders op zakelijk, cultureel en militair terrein in het comité. Het is een poging om de problemen op te lossen die deze stad zo verscheuren.'
  
  'Dat klinkt als een vergadering van de Kamer van Koophandel,' wierp ik tegen. 'Dat is nauwelijks mijn specialiteit.'
  
  'Een kolonel Tsjoeng Woe heeft het georganiseerd. Een boeiende vent. Hij heeft grote belangen in de scheepvaart en staal, en meer dan vijftig andere zaken. Hij stond naast Tsjang Kaisjek toen de oude generalissimo de communisten op het vasteland van China bestreed. Hij is naar India gegaan toen Tsjang verslagen was. Nu is hij miljonair, een keurige, precieze kleine man die een hoop te verliezen heeft als Calcutta ontbrandt. Hij heeft me verteld dat hij een vredesbrug heeft geslagen waar wij en de Russen overheen kunnen wandelen.'
  
  'En waar kom ik er aan te pas?'
  
  Hij fronste terwijl hij over zijn antwoord nadacht.
  
  'U wordt geacht een zakenman te zijn, een munitie-expert. Het is logisch dat ik gebruik maak van uw talenten nu u in de stad bent. Dat is het excuus dat ik de politie geef als ik ze vertel dat u voor ons de bomfragmenten wilt onderzoeken. Trouwens ...' Hij aarzelde en ik kon zien dat hij naar het juiste antwoord zocht. 'Tja, ik bedoel, er schuilt onder de gegeven omstandigheden een element van risico in een bijeenkomst met de communisten. Tenslotte ... die bom bij het consulaat... Nou, er had iemand bij kunnen omkomen ... ik, bijvoorbeeld. En u hebt... hoe moet ik het zeggen ... ervaring met dit soort dingen.'
  
  Ik liet de geamuseerdheid in mijn ogen blijken. Hij was bang en opeens was ik een waardevolle vriend.
  
  'Natuurlijk,' zei ik. 'Ik zal er zijn.'
  
  'Het Huis van de Vrede,' zei hij. 'Een Chinees restaurant in Park Street.'
  
  Hij slaakte een zucht van verlichting en noemde me het tijdstip. Hij floot toen hij het hek doorging, en ik voelde de neiging naar hem te roepen om hem de waarheid te vertellen. Mij in zijn buurt te hebben betekende geen bescherming voor hem.
  
  Niemand was veilig in Calcutta zolang in alle uithoeken van de stad bommen van twee kwartjes ontploften.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 4
  
  
  
  
  Ik bespeurde de stijgende spanning in de stad terwijl ik naar het adres in de Old Court House Street reed. De menigten vulden de straten. Slechts de hoge dubbeldeksbussen leken krachtig genoeg om door de mensenrivieren te ploegen, dus ging ik vlak achter een van de bussen rijden om de weg voor me te banen. De laatste paar blokken herkenden kinderen op het trottoir me als een Amerikaan en ze draafden mee naast de wagen en schimpten en maakten grove opmerkingen in een Hindoe dialect dat ik niet verstond. Volwassenen tuurden nieuwsgierig naar me en stelden zich tevreden met een zuur gezicht dat wees op een groeiende haat jegens de buitenlanders die zo veel geweld in hun stad veroorzaakten. Toen ik bij het hoofdbureau van politie kwam, verbaasde het me te zien dat het het gebouw was waar ik Lily Mir de avond tevoren had afgezet. Het lag weliswaar voor de hand, maar op de een of andere manier was het nooit bij me opgekomen dat haar vader verwant kon zijn aan een functionaris van de politie. Een agent als Randy Mir had contacten in ambtelijke kringen nodig om voor AXE van nut te kunnen zijn.
  
  Aan de voorkant was het gebouw strikt officieel, met de traditionele zuilen en brede, uitgesleten trappen waar bedelaars op aalmoezen lagen te wachten. Aan de achterkant bevonden zich de woonverblijven van de functionarissen. Toen ik de brede stenen stoep opliep, kwamen er twee veiligheidsagenten naar me toe. Ze vroegen me beleefd wat ik wilde. Toen ik zei dat ik meneer Raj wilde spreken, lieten ze me door een zijdeur binnen. Ik stuitte op een secretaresse en bevond me even later in een groot kantoor met een stalen bureau en dossierkasten en een kaal peertje dat in het midden van de kamer aan het plafond hing.
  
  Amartya Raj was een indrukwekkende man, ruim één meter tachtig lang en breed en sterk gebouwd - ongewoon voor een Indiër. Hij droeg een westers pak, maar had rond beide polsen een ruim twee centimeter brede koperen armband. 'Ah, meneer Matson,' begon hij. 'Uw consulaat heeft opgebeld ... ze zeiden dat u langs zou komen.'
  
  Hij stak een hand uit en gebaarde me naar een stoel tegenover zijn bureau.
  
  'Ik ben hier om vuurwerk en kruit te kopen,' begon ik, 'maar meneer Slocum heeft me gevraagd deze terroristen-aanvallen te bekijken omdat explosieven mijn specialiteit zijn.'
  
  Er verspreidde zich een dun lachje over het gezicht van de Indiase politie-officier en ik begreep dat hij mijn camouflageverhaal geen seconde geloofde, maar blijkbaar niet van plan was me er over aan te vallen.
  
  'Begrijpelijk dat de Amerikanen hun eigen mensen willen inschakelen bij deze zaak. We zullen u alle medewerking geven die we kunnen.'
  
  'Zou ik een paar van de bomscherven kunnen zien?'
  
  'Zeker,' zei hij, terwijl hij zich omdraaide naar een kast waar hij een roestig blikje uitpakte. 'Dit is een hele bom die niet ontploft is, de lont ging uit.' Hij was bijna gelijk aan de bom die Hawk me had laten zien, alleen was hier aan beide kanten een gaatje in het blik geprikt, de gaatjes waren met een lang stuk touw verbonden.
  
  'Vergeet u de vingerafdrukken maar, meneer Matson,' zei hij. 'We hebben een paar stukjes, maar van de acht miljoen mensen in Calcutta hebben we maar heel weinig vingerafdrukken in onze dossiers.'
  
  'Waar is dat touw voor?'
  
  'Dat weten we niet. Misschien om het ding te dragen. In India vinden we het prachtig om dingen te laten balanceren. Vrouwen dragen kruiken, manden, zelfs stenen op hun hoofden. Jongetjes en meisjes binden een touw aan kleine voorwerpen om ze te dragen, zoals bijvoorbeeld een boek of een fles. Dan kunnen ze het ding aan het touw laten rondzwaaien, stoppen, er onder het lopen spelletjes mee doen.' Raj tilde de bom op bij het touw en liet me zien hoe er mee gezwaaid kon worden. 'Maar ik kan me echt niet voorstellen dat iemand met dit ding als een stuk speelgoed rondgezwaaid zou hebben.'
  
  'Zijn er sporen?' vroeg ik.
  
  Raj liep naar het raam. 'We zijn niet zo efficiënt als uw politie in de Verenigde Staten. En we hebben acht miljoen verdachten. In Calcutta, wordt gezegd, kun je een moord voor tien roepies en een bende voor vijftig roepies kopen.'
  
  'Hebt u vanochtend iets gevonden na de aanslag op het consulaat?'
  
  Hij schudde vermoeid zijn hoofd, ging me toen door de gang voor naar het politielaboratorium. Een uur lang toonde hij me trots de procedures die ze hadden gevolgd bij het nauwkeurige onderzoek van elke aanslag.
  
  Maar toen de excursie was afgelopen, wist ik niets meer dan tevoren. De bommen waren allemaal primitief, zelfgemaakt. Niet meer dan blikjes die waren volgestopt met kaliumnitraat.
  
  Raj haalde hulpeloos zijn schouders op. 'Een paar stukjes touw, een oud blikje ... meer laten onze terroristen niet achter. Erg frustrerend. Ze schijnen uit het niets op te duiken ... ongezien, ongehoord - tot de explosie plaatsvindt.' Hij beloofde me op de hoogte te houden maar loodste me zo deskundig het gebouw uit dat ik mijn hoofd schudde. Ik kwam nergens.
  
  Toen zag ik Lily. Ze kwam over het erf aan uit een van de huizen achter het politiebureau.
  
  Ik wendde me af omdat ik niet wilde dat ze me zou zien, maar ze riep en kwam op me af draven. Eer ze me bereikte zag ik de hond die ze bij zich had, een prachtige Duitse herder, een beest met de kracht van een sterke man.
  
  'Voor u, meneer Matson,' zei ze toen ze met het dier aan haar hielen bleef staan. Ze keek me aan met groene ogen die nog steeds de shock van haar vaders dood vertoonden. Ze scheen verrast dat ik het niet meteen begreep, 'Dit is Prins,' zei ze. 'Mijn vader heeft hem opgeleid ... hij wilde dat u hem zou hebben.'
  
  Het beest zat rustig aan haar zijde, en ik herinnerde me wat Hawk me verteld had. Randy Mir had een hond opgeleid om naar explosieven te snuffelen.
  
  'We hadden hem in een kennel,' zei ze. 'Ik heb hem vanochtend opgehaald. Het is een prachtig dier. Hij kan ...'
  
  Ik legde mijn hand op haar armen ze zweeg midden in haar zin. 'Goed,' zei ik. 'Ik neem hem mee.'
  
  Opnieuw leek ze verbaasd, maar haar blik volgde de mijne toen ik naar het raam van het kantoor van Amartya Raj keek.
  
  'Oh, ja, oom Raj. Hij is erg lief voor me geweest. Maar ik vertrek vandaag naar Madras. Daar woont een getrouwd zusje van me bij wie ik ga wonen. Het zal best gaan met me.'
  
  Inwendig kreunde ik. Als ik bij deze opdracht ooit een dekmantel had gehad, was ik die nu wel mooi kwijt.
  
  'Weetje oom van gisteren?' vroeg ik. 'Weet hij wie ik ben?' Ze fluisterde 'nee' en zei dat ze hem alleen zou vertellen dat ik een vriend was, dat ik was gekomen om mijn condoleances met betrekking tot de dood van haar vader over te brengen. Toen deed ze de hond aan een riem en gaf deze aan mij.
  
  'Neem hem mee,' zei ze. 'Zo wilde mijn vader het.' Ze draafde terug naar het huis en liet me alleen op de oprit die naar de straat voerde. Ik zag dat Amartya Raj nog steeds naar me stond te kijken, maar ik deed alsof ik het niet merkte.
  
  Ik liep met stevige pas naar de auto en probeerde in te stappen eer ik weer als Amerikaan zou worden herkend door de magere jongetjes die zich om de wagen verzameld hadden. Ik zou het gehaald hebben als de hond niet had geweigerd. Toen ik het achterportier van de Mercedes opende sprong hij achteruit en rukte de riem uit mijn hand. Hij draaide zich om en blafte, blijkbaar in de war. Zonder angst kwamen enkele jongens naderbij, schreeuwden tegen mij en plaagden het dier met stokken. De hond liet zijn tanden zien maar reageerde niet op de stenen die hem raakten.
  
  Ik beval hem de auto in te gaan, maar hij negeerde me. Hij liet zijn hoofd zakken en snuffelde, sprong toen naar het groepje straatjongens dat me omringde.
  
  Opeens viel hij uit naar een jongetje en raakte het frêle lichaam op schouderhoogte. De jongen gilde en hief zijn handen op om de ontblote tanden af te weren. Bloed spoot uit de wond eer ik naar het beest kon springen en mijn vingers om zijn halsband klemmen.
  
  De aanval was even snel voorbij als hij was begonnen. De gewonde jongen krabbelde overeind en snelde weg. De anderen verspreidden zich ook, en ik stond alleen met Prins bij de auto. Hij kwispelstaartte en keek me stralend aan alsof hij een complimentje verwachtte. Ik gaf hem een tik op zijn snuit, duwde hem toen achterin de Mercedes. 'Rothond,' zei ik terwijl ik achter het stuur schoof. Net als alle andere dingen in deze zaak was hij waardeloos.
  
  Daar ik me niet onmiddellijk van hem kon ontdoen, hield ik hem bij me tot ik terug was bij het hotel. Daar huurde ik een paria om een oogje op hem te houden. Ik had nog enkele minuten de tijd en daarom belde ik Choeni op. Ik wilde iets over de afgelopen nacht zeggen, maar er werd niet opgenomen, dus stelde ik me er tevreden mee haar bloemen te laten bezorgen door een ziekelijk uitziende portier die naar ganja rook, het verdovende middel dat het lijden van zo vele van India's armen verzacht.
  
  Het volgende half uur belde ik alle chemische fabrieken die ik kon bereiken om te laten weten dat ik belangstelling had voor de aankoop van vijf ton kaliumnitraat om voor mijn vuurwerk te gebruiken. Ik trof slechts twee firma's die zeiden dat ze uitvoervergunningen hadden en me konden helpen. Ik schreef de adressen voor mogelijke latere controle op. Ik kon me niet veroorloven ook maar het kleinste kansje te laten lopen. Om half twaalf stapte ik weer in de grote Mercedes en reed naar het Huis van de Vrede. Ik had niet veel Chinezen in Calcutta gezien, maar het restaurant leek goede zaken te doen. Slocum stond bij de deur op me te wachten. Ik was vijf minuten te vroeg.
  
  'Onze Russische vrienden zijn er nog niet,' zei hij terwijl we langs de tafeltjes naar een zaal aan de zijkant liepen waar voor twintig mensen stoelen gereed stonden. 'Kolonel Woe draaft heen en weer als een aanstaande vader. Hij zegt dat hij een geweldig vertrouwen in zijn vredesmissie heeft.'
  
  We hoorden de Russen nog voor ze binnen waren. Een hartelijke, diepe lach echode door de dunne muren en werd gevolgd door een schallende stem.
  
  'Dat is Alexander Sokolow, de eerste man van de Russen hier,' zei Slocum. 'Zijn voornaamste werk is spioneren.' Toen ging de deur open.
  
  Sokolow was klein en gezet. Hij droeg een dik dubbelrijs kostuum en veegde met een zakdoek zweet van zijn kale hoofd. Gedurende een fractie van een seconde zag ik een glimp van herkenning in zijn ogen; toen keek hij me aan alsof hij me nooit gezien had. Maar dat had hij wel. Ik had Sokolow, of Wolgint of kolonel Zero minstens twee keer eerder ontmoet en beide keren had ons spionagespel tot een onbeslist geleid. Maar beide keren had ik mijn missie voltooid en was hij er met net voldoende eer uit tevoorschijn gekomen om zijn nek in Moskou te redden.
  
  Slocum verrichtte het voorstellen op zijn soepele diplomatenmanier. Zijn glimlach tegen Sokolow leek oprecht, hoewel ik wist dat hij de man en datgene waar hij voor stond haatte. Er kwamen nog meer mensen binnen, onder andere meneer Raj van de politie, voor wie alle aanwezigen respect schenen te hebben.
  
  Er werden nog meer mensen voorgesteld, en toen kwam Woe terug. Hij was de enige Chinees in het gezelschap. Hij was een kleine man met een bril die nerveus zijn sikje betastte terwijl hij naar de hoofdtafel liep en iedereen gebaarde te gaan zitten. Hij sprak in het Hindoes, en in aanmerking genomen dat hij al twintig jaar in India woonde was zijn Hindoes slecht.
  
  'Mijne heren, dit erg nare tijd. Slecht voor zaken als bom ontploft. Slecht voor Rus, slecht voor Amerikaan, slecht voor iedereen.'
  
  Kolonel sprak nog vijf minuten in zijn steenkolen-Hindoes en vertelde over de grote vorderingen die het comité had gemaakt bij het verminderen van de spanning en het leggen van betere verbindingen met de militaire en burgerlijke bestuurders. Daarna legde hij er de nadruk op dat al hun werk vergeefs zou zijn als deze confrontatie tussen de Verenigde Staten en de Sowjet Unie voortgang zou vinden.
  
  Hij wenkte een Indiase ober, die hem een stapel papieren overhandigde.
  
  Hij boog trots en glimlachte als een zelfvoldaan man die op het punt staat te slagen waar anderen hebben gefaald.
  
  'Heb een mooie oplossing gevonden,' zei hij. 'Staat op papier. Wees zo goed verklaring nauwkeurig te lezen.'
  
  Woe bekeek ons allen terwijl we het hoofd bogen om de verklaring te lezen die hij aan ons had uitgedeeld. Een ogenblik hoopte ik dat hij een oplossing had gevonden. Als de kleine Chinees kon bemiddelen tussen de grootmachten, zou ik misschien aan een beroerde opdracht kunnen ontsnappen.
  
  Toen, zonder enige waarschuwing, sprong Sokolow overeind en begon te brullen. Ik verstond het niet allemaal, en hij sprak voornamelijk Russisch, maar ik snapte de bedoeling. Hij was razend.
  
  De Russen hadden geen bommen geworpen, riep hij. Dat was door de Amerikanen gedaan om moeilijkheden te verwekken. En nu probeerde men hem te verlokken iets te bekennen dat ze niet gedaan hadden.
  
  Ik keek naar de voorgestelde overeenkomst van Woe en zag onmiddellijk wat Sokolow bedoelde. Het was een eenvoudige verklaring waarin elk land er mee instemde zich in de toekomst te onthouden van aanvallen op andere soevereine landen of hun eigendommen in de stad Calcutta, gedurende een periode van minstens een half jaar.
  
  De reactie van de Amerikaanse consul was trager en iets waardiger, maar ik zag dat Slocums nek boven zijn boord rood werd.
  
  'Belachelijk,' zei hij. 'Een belediging van mijn land.' Hij pakte de papieren op en scheurde ze doormidden. 'De Verenigde Staten maken bezwaar tegen deze onbeschaamde suggestie dat we ooit hebben deelgenomen aan, ingestemd met of steun gegeven aan enigerlei aanval op enigerlei eigendom van de Sovjet Unie in de stad Calcutta.'
  
  De zaal was in rep en roer. De Russische afgevaardigden protesteerden luidkeels, en Raj, die in zijn kantoor zo kalm had geleken, sprong overeind en sprak zich voor het plan uit.
  
  'Alles wat we maar kunnen doen om deze waanzinnige bedreiging van onze stad een halt toe te roepen,' schreeuwde hij.
  
  En de enige Engelsman op de bijeenkomst, een mollige bankier met opgezwollen ogen, boog zich ver naar voren over de mahoniehouten tafel en mompelde: 'Als u geen bommen hebt gegooid, waarom zou u dat verdomde plan dan niet steunen?'
  
  Slocum verloor zijn zelfbeheersing.
  
  'Omdat er in deze verklaring staat dat we zullen ophouden met bommen gooien, idioot. Dat is bijna een schuldbekentenis.' Slocum spoog de woorden uit. 'Dit hele idee is belachelijk. Waarom zoekt dit comité niet uit wie die bommen gooit? Dat zou pas een echte dienst betekenen.'
  
  Een dozijn stemmen verhief zich. Sokolow stond op en liep naar Slocum toe. Ze spraken een ogenblik met elkaar, toen begon Sokolow te schreeuwen. Even later stond Slocum ook te schreeuwen. De taal was aanvankelijk Russisch, toen Engels, toen Hindoes, en tenslotte een melange van alle drie in een scherpe tirade die nergens toe leidde.
  
  Kolonel Woe zat in zijn stoel, buiten bereik van de boze woordenstroom, en op zijn kleine, ronde gezicht stonden verrassing en verbazing te lezen. Tenslotte stond hij op, maakte een kleine buiging en verliet de zaal. In zijn blik waren geschoktheid en ongeloof zichtbaar.
  
  Sokolow liet de Chinees vertrekken, sloeg toen met zijn grote vuist op de tafel tot het stil was in de zaal.
  
  'Mijne heren, de Sovjet Unie zal deze belachelijke verklaring niet ondertekenen. Het is een belediging aan ons adres. Onze positie is en zal blijven dat de Verenigde Staten van Amerika ons een bedrag van twintig miljoen dollar schuldig zijn wegens het verlies aan eigendommen en levens. Zodra dit bedrag is betaald, zullen we graag om de tafel gaan zitten en andere ongelukkige aspecten van deze situatie bespreken. Zijn de Verenigde Staten bereid de schade te vergoeden die door haar bommen zijn aangericht?'
  
  Ik voelde dat Slocum in zijn stoel naast de mijne verstijfde; toen stond hij op en keek Sokolow woedend aan.
  
  'Gisteren is er een bom in het consulaat van de Verenigde Staten ontploft. Dat had levens kunnen kosten, en we eisen een officiële verontschuldiging van de Sovjet Unie.'
  
  Sokolow verslikte zich in het glas water dat hij aan het drinken was. Eer hij was bijgekomen, tikte Slocum me op de schouder en we liepen naar buiten. Slocum wachtte tot we op straat waren eer hij begon te brullen. Verrassend genoeg was zijn woede tegen kolonel Woe gericht.
  
  'De idioot! Woe is een bemoeizuchtige gek. Hoe kon hij denken dat zoiets waanzinnigs succes kon hebben? Waarom heeft hij de diplomatie niet aan de diplomaten overgelaten? De toestand is nu ernstiger dan hiervoor. Tot nu toe hebben we elkaar tenminste alleen maar door de telefoon uitgekafferd. '
  
  Ik keek hem aan en besefte hoe het probleem in omvang aan het toenemen was. De diplomaten schreeuwden nu tegen elkaar. Dat had al te vaak in de geschiedenis een inleiding tot oorlog betekend.
  
  Ik probeerde hem te kalmeren, maar hij wilde niet luisteren. Hij gromde iets tegen me en beende weg. Alleen op straat achtergelaten, draaide ik een sigaret met gouden mondstuk om en om tussen mijn vingers. Ik probeerde na te denken, de geringe feiten die ik tot mijn beschikking had op zij te zetten. Ik wist niet precies waar ik moest beginnen, en ik had een knagend vermoeden dat de tijd meer drong dan iedereen dacht.
  
  In wanhoop ging ik terug naar het hotel. Ik parkeerde mijn auto aan de achterkant en wilde naar de lobby lopen toen ik Prins aan de andere kant van het parkeerterrein zag dollen en spelen. De paria die ik had gehuurd om op het beest te letten lag in de warme zon te slapen, maar vier jongetjes plaagden en speelden met de hond alsof hij hun huisdier was. Mijn eerste reactie was de jongens te waarschuwen. Toen besefte ik dat de sterke herder kwispelstaartte en ronddartelde als een puppy.
  
  Het viel moeilijk te geloven dat hetzelfde dier slechts enkele uren tevoren had geprobeerd de arm van een andere jongen af te scheuren.
  
  Een half gevormde gedachte flitste door mijn geest, en ik keek weer naar het dier. Hij had te veel pret met de kinderen om mij op te merken.
  
  Ik voelde me wat dwaas toen ik Wilhelmina uit haar holster trok en een 9 mm-patroon uit de kamer haalde. Ik keek naar de grond tot ik een spleet in het beton zag die breed genoeg was om de kogel te bevatten. Ik wrikte aan de koperen huls tot hij los kwam van de loden kogel.
  
  Het kruit viel op het beton, en ik keek in de richting van Prins.
  
  De grote hond hield op met spelen, snoof één keer en ontblootte zijn tanden, vloog toen naar mij toe en flitste over het parkeerterrein met reusachtige sprongen, de kinderen verbijsterd kijkend achterlatend. Met een laatste sprong kwam hij op me af.
  
  Ik had durven zweren dat zijn bek drie decimeter wijd was. Zijn tanden glinsterden in de zon, en ik dook naar de dichtstbijzijnde deur. Ik was net vóór hem binnen. Ik hoorde zijn zware lichaam tegen de deur achter me rammen. Zijn gegrom klonk diep en dreigend. Ik was blij dat we door vijf centimeter hout gescheiden werden.
  
  Maar ik had iets ontdekt. Prins had me aangevallen, precies zoals hij de jongen op straat voor het bureau van Raj had aangevallen. Ik kon er alleen maar een slag naar slaan, maar ik was er zeker van dat de jongen en ik iets gemeen hadden ... iets dat het hogelijk getrainde dier woedend maakte - de reuk van explosieven.
  
  Aanvankelijk leek het nergens op te slaan, maar het paste wel bij de paar andere feiten die ik had en er begon zich een patroon te vormen. Ik herinnerde me een jongen die tegen me op was gebotst, enkele seconden voor de explosie het gebouw had vernield op mijn eerste dag in de stad. En ik herinnerde me de touwtjes die iemand had gebruikt om de bom te dragen die Raj me in zijn kantoor had laten zien.
  
  Iemand had het ding als een stuk speelgoed gedragen, vermoedde hij. Een kind, misschien.
  
  Het was een gering spoor, maar ik moest het volgen. Daarom begaf ik me naar mijn auto zodra Prins was afgeleid en reed terug naar het hoofdbureau van politie waar ik Raj had bezocht. Een uurlang bleef ik in de Mercedes zitten in de hoop dat ik de jongen zou zien die eerder die dag zo gewelddadig door Prins was aangevallen. Het ergerde me zo veel tijd te moeten verspillen, maar ik wist geen andere manier om het spoor op te nemen waar ik zo dringend behoefte aan had. Er waren zo veel kinderen op straat, honderden leek het wel.
  
  Ik had het bijna opgegeven toen ik de jongen zag. Hij leek op de meeste anderen - vuil en gekleed in een korte broek die veel te groot voor hem was - en ik zou hem niet herkend hebben als ik niet het groezelige verband om zijn wond had gezien.
  
  Ik kende zijn soort. Hij was een van de chowlies - de weeskinderen die je in elke stad in het Verre Oosten ziet, hun benige handen voortdurend uitgestrekt om een aalmoes te vragen. De pathetische, hongerige blik in hun ogen is hun handelsmerk, maar ze pakken je aalmoes aan met de ene hand en rollen je zak met de andere. In leven blijven is hun enige moraal.
  
  Toen ik hem riep deinsde hij achteruit. Toen rende hij weg en verdween een ogenblik in de menigte. Ik liet hem geloven dat hij me kwijt was eer ik hem begon te volgen. Voor een zo mager en ziekelijk uitziend kind was hij snel, en hij voerde me van de hoofdstraat naar een buurt met krotten van stenen en klei die langs een met afval gevuld kanaal stonden. Ik raakte hem pas kwijt toen hij verdween in het winkeltje van een koperslager, enkele blokken van het politiebureau waar ik hem voor het eerst gezien had.
  
  Hij bleef slechts een ogenblik weg. Toen hij weer verscheen lachte hij en hij hield een paar roepiebiljetten in zijn hand geklemd. Hij rende weg en ik liet hem gaan, in de hoop dat ik nu een beter spoor gevonden zou hebben.
  
  Toen hij uit het gezicht was stak ik de straat over en liep naar het winkeltje. Het stenen huis was oud, waarschijnlijk gebouwd in de tijd dat de Engelsen 's middags theedronken en naar de paria's keken die op straat voor hun ijzeren hekken lagen te sterven. Binnen was het koel en donker. Ik deed de deur dicht en liet mijn hand onder mijn jasje glijden naar de plek waar mijn Luger rustte.
  
  Er bewoog zich iets links van me, maar ik hield het pistool in zijn holster. Ik was nerveus, hoewel er niets tastbaars was om mijn achterdocht te wekken. De winkel kon volmaakt onschuldig zijn.
  
  'Sahib?' zei een mannenstem in het donker voor me. Toen mijn ogen gewend raakten aan het vage licht, zag ik de winkelier. Hij was ouder dan z'n stem deed vermoeden. Zijn hoofd was kaalgeschoren en hij droeg een zuiver witte pij. Met witte verf was een omgekeerde V op beide wangen geschilderd. Er stak een lange, dunne naald uit zijn schouder.
  
  'Ik ben op zoek naar een paar zware koperen kandelaars,' zei ik in het Hindoes tegen hem.
  
  Hij schudde zijn hoofd. Hij wilde me niet aankijken. Zijn handen frommelden aan zijn pij, begonnen toen te beven. 'Ga weg,' zei hij in het Hindoes. 'We hebben geen kandelaars, en ik smeek u weg te gaan.'
  
  Ik kon nu beter zien in de schemering. Opzij van me zag ik een kralengordijn. Ik liep er heen. Wilhelmina gleed in mijn hand. Snel keek ik achter het gordijn. Het schermde slechts één kamer af die als woonverblijf werd gebruikt. Er was niemand. Ik liep naar de andere kant van de kamer, waar een solide deur in een rotswand zichtbaar was. De man kwam bang overeind. Opeens sprak hij volmaakt Engels. 'Nee, sahib, ik ben maar een eenvoudige koopman!'
  
  Terwijl ik hem opzij duwde, hoorde ik de al te bekende knal van een schot. Splinters vlogen van het paneel in de deur en een kogel floot tussen de oude man en mij door. Vijf centimeter naar één van beide kanten en een van ons zou dood geweest zijn.
  
  Ik schoot twee keer door de deur, toen nog eens. Ik hoorde een schelle kreet van pijn en hield op met schieten. Toen ik de deur opentrapte stond ik klaar om nogmaals te schieten, maar mijn overvaller vormde niet langer een bedreiging. Ik keek ongelovig omlaag. Op de vloer van de kleine achterkamer lag Lily Mir.
  
  Haar ogen knipperden tegen me. Ze had haar handen rond haar been en probeerde het bloed te stelpen dat uit het kogelgat in haar dij kwam.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 5
  
  
  
  
  Lily keek, tegen de pijn vechtend, naar me op. De kogel was door haar dij gegaan en er aan de andere kant uitgekomen. Gelukkig had hij het bot gemist, maar toch zou ze zeker een maand niet kunnen lopen. Haar pistool lag op de grond. Ik schopte het opzij en zag hoe ze op haar lippen beet om niet te huilen. In woede balde ze haar vuisten. 'Meneer Matson,' riep ze. 'Ik dacht dat u Zakir was. Ik dacht... ' Ze deed haar ogen dicht en jammerde:
  
  'Ik wilde hem doodschieten...niet u.'
  
  De pijn overweldigde haar en ze vouwde zich dubbel over haar verwonding.
  
  Een oude Indiase vrouw kwam uit de achterkamer en bekeek het meisje nieuwsgierig. Ze verdween een ogenblik en kwam terug met een heldere vloeistof die ze over Lily's wond goot. Ik hielp haar en bracht druk aan om het bloeden te stuiten. Met een reep linnen verbond de oude vrouw de wond eer ze iets zei.
  
  'Bent u haar minnaar?' vroeg ze.
  
  Toen ik mijn hoofd schudde, leek de oude vrouw geamuseerd.
  
  Ik hoorde de winkeldeur dicht gaan en besefte dat de oude man was vertrokken. Ongetwijfeld om hulp te halen.
  
  Ik kon niet wachten. Hij zou misschien met de politie terugkomen en ik had geen tijd om de schietpartij uit te leggen.
  
  Ik tilde het meisje in mijn armen op en droeg haar naar buiten waar ik een riksja aanriep en de man een handvol roepies gaf. Hij draafde in looppas naar mijn Mercedes. Toen reed ik naar het hotel, droeg Lily door de achterdeur naar binnen en sloop naar mijn kamer.
  
  Ik deed de deur op slot eer ik haar op het bed legde en de schotwond nog eens bekeek.
  
  Ze had doktershulp nodig. Slocurn was de enige die ik om hulp kon vragen. Hij zou het heimelijk moeten regelen, daar ik er niet in verwikkeld mocht raken.
  
  Nadat ik hem had opgebeld en de zaak uitgelegd, liep ik terug naar het bed en gaf Lily een zacht klapje op de wang. 'Wakker worden, Lily,' zei ik terwijl ik op haar wangen tikte. 'Het tukje is voorbij.'
  
  'Neem me niet kwalijk, meneer Matson,' verontschuldigde ze zich toen ze ontwaakte.
  
  'Niets aan de hand. Ik wou alleen dat ik je geen pijn had gedaan.'
  
  'Ik dacht dat u Zakir was,' zei ze. 'Ik was daar naar toe gegaan om hem te zoeken.'
  
  Ze deed haar ogen weer dicht, en ik besefte dat ze me niet het hele verhaal wilde vertellen. Ik had zo'n idee wat haar dwarszat.
  
  'Je vader werkte voor deze Zakir, nietwaar?' vroeg ik.
  
  Ze knikte zwakjes.
  
  'Je vader heeft ons verraden, hè?'
  
  'Ik geloof van wel,' zei ze. 'Hij had Zakir verteld dat u zou komen. Hij zei dat u niet echt Matson heette. Hij zei dat u zou proberen een eind aan de bomaanslagen te maken. Meer weet ik er niet van.'
  
  'En je geeft Zakir de schuld van de dood van je vader?'
  
  'Ja. Zo opereert hij. Ik ken hem.'
  
  'Hoe zit het met de jongen?' vroeg ik. 'Wat heeft die met Zakir te maken?'
  
  'Jongen? Ik weet niets van een jongen. Maar de koperwinkel is van Zakir. Hij komt daar van tijd tot tijd.'
  
  'Wat weet je verder nog van Zakir?'
  
  'Alleen zijn naam...Zakir Shastri. Hij verkoopt kinderen. Meer weet ik niet.'
  
  Ik fronste, meer verward dan ooit. 'Verkoopt hij kinderen?' Lily's ogen werden glazig en ik dacht dat ze weer flauw zou vallen, maar ze haalde diep adem en sprak zacht verder. 'Weeskinderen, kinderen van de straat. Hij geeft ze te eten en dan verkoopt hij ze aan de rijken als bedienden of aan de bordelen. Soms stuurt hij er zelfs een paar naar de tempels.' Ze zweefde weer weg, half wakker en half verzonken in haar pijn. Maar ik bleef aandringen op nadere gegevens. Ik moest weten waar ik Zakir kon vinden. Ze keek me weer met toegeknepen ogen aan.
  
  Ze zei iets in het Hindoes dat ik niet begreep, toen hoorde ik haar een adres mompelen, en ze zei 'een fabriek. Mijn vader heeft hem daar een keer ontmoet.'
  
  Ze deed haar ogen dicht. 'Ik moest proberen Shastri te doden eer ik naar Madras ging. Het spijt me ...
  
  Haar hoofd viel achterover en ik wist dat ze de eerste uren geen antwoord meer zou geven.
  
  Ik vergeleek het adres dat ze me had gegeven met de adressen die ik had opgeschreven toen ik de plaatselijke chemische fabrieken opbelde. Mijn geheugen had me niet in de steek gelaten. Het adres dat ze me had gegeven was hetzelfde als van de West Bengaalse Chemische Industrie, een van de grote firma's die kaliumnitraat vervaardigden. Eindelijk begon er schot in te komen.
  
  Ik overwoog op de ambulance te wachten, maar besloot het niet te doen. Ik moest er op vertrouwen dat Slocum haar naar een ziekenhuis zou laten brengen.
  
  De chemische fabriek bevond zich aan de noordkant van de stad in een sloppenwijk waar varkens in de modderige straat tussen kokosnootdoppen en ander afval wroetten. Er was geen rechtstreekse weg naar de plek die ik zocht. Ik nam genoegen met een duidelijk uitzicht op de toegang van de fabriek aan de overkant van de straat en een half huizenblok van het hek verwijderd. Ik klom op een hoop puin dat vroeger een huis was geweest.
  
  Ik wilde onopvallend blijven, maar dat was onmogelijk door mijn westerse kleding. Zelfs de kraaien die van de puinhoop opfladderden bleven boven mijn hoofd zweven en leken me zenuwachtig op te nemen. Een paar kinderen bekeken me tot ik door een gat in het oude huis kroop naar een plek vanwaar ik de ingang in het oog kon houden zonder zelf al te makkelijk gezien te kunnen worden.
  
  Ik wist niet precies wat ik verwachtte, maar ik schreef een kort signalement op van de drie mannen die de fabriek ingingen terwijl ik toekeek. Bijna bij toeval zag ik een kleine, bruine jongen die uit een zijsteeg behoedzaam naar het achtererf van de fabriek sloop. Het hele terrein werd omringd door een rasterhek met bovenop prikkeldraad, maar de jongen aarzelde nauwelijks.
  
  Hij keek van links naar rechts, tilde toen een paar struiken aan de onderkant van het hek op en gleed snel door een kleine kuil in de zachte aarde. Hij kroop snel onder een paar auto's op het fabrieksterrein door, krabbelde tot vlakbij het gebouw en begon in een hoop afval te graven.
  
  Enkele seconden later rende hij terug naar de kleine kuil onder het hek. Toen hij langs me rende zag ik de glinstering van de zon op blik. Ik overwoog hem tegen te houden, besloot toen het niet te doen.
  
  Ik was er zeker van dat het blik dat hij bij zich had gevuld was met kaliumnitraat. Dat verklaarde een heleboel dingen ...waarom de politie bijvoorbeeld de oorsprong van de door de terroristen gebruikte explosieven niet had kunnen vinden. De verkoop van explosieven is zo streng gereglementeerd dat het hun moeite zou kosten te kopen wat ze nodig hadden, maar een man die in de fabriek werkte kon makkelijk kleine hoeveelheden van de springstof stelen en in de vuilnisbakken achter de fabriek verstoppen. En wie zou iets zoeken achter een kind dat in het afval zocht? Niemand... niet in het Verre Oosten waar dat een geaccepteerd beroep is.
  
  Het plan was sluw. Zelfs als ik een van de kinderen te pakken kreeg, zou ik erg weinig te weten komen. Ze kenden hun contacten waarschijnlijk alleen maar als mannen die voedsel of een paar roepies uitdeelden. Mijn volgende stap zou zijn om eens een kijkje in de fabriek te nemen, maar zo overdag was het daar niet het moment voor.
  
  Daarom liep ik naar mijn auto en reed terug naar de stad. Ik ging rechtstreeks naar het consulaat.
  
  Ik trapte op de remmen toen ik de menigte voor het gebouw zag. Er stonden politie- en brandweerwagens en er werd water gespoten op de brandende carrosserie van een andere Mercedes.
  
  'Slocum,' dacht ik terwijl ik de wagen parkeerde en naar het opgewonden tafereel rende.
  
  De nog smeulende restanten van de auto stonden op vier brandende banden op straat. Het interieur was uitgebrand, de motorkap was weggeblazen en de stoelen waren als een smeulende hoop naar buiten getrokken. Aan de manier waarop de achterportieren van hun scharnieren waren geblazen, zag het er naar uit dat iemand een bom op de achterbank had geplaatst.
  
  Ik worstelde me naar voren in de verwachting het uiteengereten lichaam van Slocum op straat te zien liggen, maar het was niet zijn lichaam.
  
  Het was een jongen, met over de borst gevouwen armen en een in verrassing opengesperde mond en open ogen. Hij was dood, en lag in zijn eigen bloed. Waarschijnlijk had hij de bom afgeleverd en zich niet bijtijds uit de voeten gemaakt, dacht ik.
  
  'Matson,' hoorde ik iemand op het trottoir zeggen. Ik keek om en zag Slocum voor het hek van het consulaat staan.
  
  Zijn gezicht was bleek van angst.
  
  'Dat had ik kunnen zijn,' zei hij, en knikte naar de dode jongen.
  
  Ik ging met hem naar zijn kantoor waar hij zich in zijn stoel liet zakken en zijn gezicht met zijn handen bedekte. Zijn lichaam trilde.
  
  'Verman je,' zei ik. 'Dit gaat nog erger worden eer er betere tijden aanbreken.'
  
  'We moeten bescherming hebben,' zei hij. 'Soldaten. Mariniers, misschien. Ik wil niet dood. Ik heb een vrouw en kinderen.'
  
  Ik probeerde hem te kalmeren, maar hij luisterde niet.
  
  'Je begrijpt het niet,' zei hij. 'Het is bijna de vijftiende, de vijftiende augustus.'
  
  Nee, ik begreep het niet. 'Wat voor betekenis heeft de vijftiende?' vroeg ik.
  
  'Onafhankelijkheidsdag. Op 15 augustus 1947 hebben de Engelsen zich officieel teruggetrokken.'
  
  'En?'
  
  'Herinner je je het niet? Er heerste toen chaos, relletjes, Indiërs en Moslims die af en aan stroomden over de nieuwe grens met Pakistan. Het was een hel. Er werd beweerd dat er meer dan een miljoen mensen zijn omgekomen. Het zou nu weer kunnen gebeuren.'
  
  Ik keek over het bureau naar de kalender aan de muur. Het was 11 augustus.
  
  Nu vielen er meer stukjes op hun plaats. De timing leek zinvol. Wie er ook achter de bomaanslagen stak, hij had alles zorgvuldig gepland. Ze waren langzaam bezig de stad op te zwepen. Ze zetten twee wereldmachten - Rusland en de Verenigde Staten - tegen elkaar op. Op de vijftiende zouden de hartstochten van de Indiërs tot koortsachtige hoogte zijn opgevoerd.
  
  Ik keek weer op de kalender. Nog geen vier dagen de tijd. Dat was niet veel.
  
  Ik voelde het zweet op mijn voorhoofd uitbreken en ik zag de angstplooien rond de mond van Slocum. Hij had gelijk. Er was alle reden voor paniek.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 6
  
  
  
  
  Twee uur later was ik weer in mijn hotelkamer. Ik probeerde Choeni op te bellen omdat ik haar wilde zien eer ik te diep in de zaak verwikkeld raakte, maar er werd opnieuw niet opgenomen. Dus moest ik maar aan het werk gaan.
  
  Ik verkleedde me, trok een zwart hemd met lange mouwen aan, met een zwarte broek en stevige wandelschoenen. Ik gespte de Luger onder mijn hemd en deed mijn speciale riem om.
  
  Ik stak de extra-magazijnen voor Wilhelmina en een handgranaat uit Slocums munitiekistje in mijn zakken en ging naar buiten. Vanavond wilde ik niet de aandacht op me vestigen door de Mercedes, daarom liet ik hem voor het hotel staan en nam een riksja.
  
  Het was nu geheel donker. Het was niet een van de hoofdstraten, maar de trottoirs waren bezaaid met slapende mensen. Ik zag hele gezinnen in groepjes in de warme, bedompte atmosfeer van Calcutta. Ik liep naar het midden van de straat en beende snel in de richting van de chemische fabriek. Het was nu nog maar twee blokken.
  
  Eer ik de hoek omsloeg, verkende ik de volgende straat. Er brandden hier geen lantarens, ik zag slechts de bleke glans van de maan.
  
  In de fabriek waren evenmin lichten te zien en ik kon geen bewakers ontdekken. Ik sloop een blok verder en kwam bij het hek aan de achterkant van het gebouw. Ik knipte het draad moeiteloos door en stapte op het onverlichte fabrieksterrein. Ik had veiligheidsmaatregelen rond de fabriek verwacht, maar zag er niets van.
  
  Het gebouw leek niet moeilijk binnen te komen. Er waren geen dakramen of grote luchtgaten, maar de achterdeur had een gewoon slot.
  
  Ik glipte geruisloos door de schaduwen naar de deur. Er zat een oude grendel met een veer op die geen moeilijkheden opleverde. Tien seconden later had ik de grendel met de punt van mijn mes opzij geschoven en de deur ontsloten. Ik deed hem behoedzaam open, luisterde naar een eventueel alarm, gierend geluid of geklik, maar ik hoorde niets. Ik deed de deur dicht en schoof het slot op zijn plaats. In de ruimte was het stikdonker. Ik bleef een ogenblik ineengedoken zitten eer ik verder ging.
  
  Aan de andere kant van de ruimte hoorde ik een deur open en even later dicht gaan. Langzaam kwam er een gestalte in mijn richting. Er scheen geen dreiging van uit te gaan, de man liep langzaam verder.
  
  Ik wachtte hem op, en toen hij in de juiste positie was, kwam mijn rechterhand hard neer in zijn nek. Ik wilde hem niet doden, alleen maar een paar minuten buiten gevecht stellen, maar ik miste de juiste plek. Hij glipte zijwaarts weg en botste op een ouderwetse linkse hoek die op zijn kaak landde. Zijn hoofd vloog naar achteren. Zijn bruine ogen werden glazig terwijl hij op de grond gleed.
  
  Snel fouilleerde ik hem, maar vond geen legitimatiebewijs. Met het stevige nylonkoord dat ik bij me had bond ik zijn enkels en handen. Daarna droeg ik hem naar de achterdeur en begon mijn ronde door de fabriek. Ik zag verder geen bewakers meer. Mijn potloodlantaren vertelde me het hele verhaal al spoedig. Het was een kleine firma. Zo te zien was het enige dat er gemaakt werd kaliumnitraat. Langs een muur was een kleine lopende band opgesteld om de zachte bruine stopverf te maken.
  
  De enige springstof die zichtbaar was, was half afgewerkt spul in een grote ketel met een inhoud van ongeveer veertig liter. Alle andere spullen lagen opgeslagen achter draadhekken met sloten, maar ik had onmiddellijk door hoe de diefstallen werden gepleegd. Voor een van de afgesloten hokjes lag een lange stok met een metalen beker aan het uiteinde. Iemand schepte geduldig kleine hoeveelheden uit de open vaten binnen de afgesloten hokjes, en haalde slechts zo weinig uit elk vat dat het niet zou worden opgemerkt.
  
  Alleen iemand met voldoende tijd aan zichzelf in de fabriek, zoals de nachtwaker, kon de langzame diefstallen uitvoeren.
  
  Ik overwoog de mogelijkheden een ogenblik eer ik een besluit nam. De fabriek moest verdwijnen. Als dit de enige bron van springstoffen voor de terroristen was, kon ik mijn missie binnen een minuut voltooien. Als dat niet het geval was, kon ik hun capaciteit in elk geval drastisch verminderen.
  
  Daarom zocht ik een rol lont en sneed er een stuk van een meter af. Ik hakte me door de draadafzetting, duwde een uiteinde van de lont in het dichtstbijzijnde vat en stak hem aan.
  
  Ik dacht drie minuten de tijd te hebben, maar toen ik mijn aansteker tegen het lont hield, begon hij te spetteren en twee keer zo snel te branden als ik verwacht had. Ik sprong weg en rende in de richting van de nachtwaker om hem naar buiten te dragen eer het gebouw de lucht in vloog. Onverwacht kwamen zijn voeten omhoog en ramden me in mijn buik. Ik gromde en struikelde achteruit. Ik zag de lont in het donker spetteren, al half opgebrand. Ondanks de pijn in mijn onderlichaam richtte ik me op, strompelde terug naar de kleine man op de grond en probeerde hem over mijn schouder te hijsen. Hij trapte en kronkelde alsof hij voor zijn leven vocht. Ik wist niet wat hij dacht dat ik wilde doen. Ik riep hem in het Engels en daarna het Hindoes toe.
  
  Ik wees zelfs op de lont en maakte een geluid als van een ontploffing, maar kon hem niet overtuigen. Hij bleef worstelen zo goed en zo kwaad als het ging met gebonden handen en voeten, tot ik hem een slag in zijn nek gaf die dodelijk had kunnen zijn.
  
  Toen ik hem over mijn schouder had, was er geen drie decimeter van de lont meer over. Hij kwam weer bij en sloeg met zijn vuisten in mijn nek. Bij de deur stak hij zijn armen en benen uit en verijdelde mijn pogingen om weg te komen.
  
  Hij gromde en vloekte vol overtuiging. Ik hoorde het gesuis van de lont achter ons nog. Ik riep hem toe, smeekte hem bijna zijn verzet op te geven.
  
  Toen sloeg ik zijn hoofd in een wanhopige energie uitbarsting hard tegen de deurpost, zodat hij lang genoeg verdoofd werd om naar buiten te kunnen snellen.
  
  Een seconde later vloog het vat met kaliumnitraat de lucht in. Een schitterende lichtflits verlichtte de avondhemel; toen klonk het geraas van een duizendtal donderslagen terwijl de explosie het kleine gebouw uiteenreet en planken, bussen en stukken metaal de Indiase hemel insmeet.
  
  De luchtdruk mepte ons hard, zodat we een half dozijn passen verder neerkwamen. De Indiër ving de zwaarste klap op en viel bovenop me waardoor hij als schild dienst deed toen de brokstukken op ons neerhagelden.
  
  Toen ik onder hem wegrolde, mompelde hij nog steeds vloeken aan mijn adres, dus sleepte ik hem mee door het hek en droeg hem naar een steeg eer de mensen uit de buurt uit hun vervallen huizen kwamen aanstromen.
  
  Er woedde geen brand, en ik berekende dat ik een paar minuten de tijd had eer de politie zou komen om de omgeving te doorzoeken. Ik rolde de nachtwaker om en boog me over hem zodat hij me boven het kabaal van de mensen op straat kon horen fluisteren.
  
  'Eén kik, vriend, en je betreedt de eindeloze kringloop van reïncarnatie. Begrepen?'
  
  Hij knikte, en ik droeg hem verder de steeg in en vervolgens naar een kleine binnenplaats waar een oude vrachtwagen geparkeerd stond. Ik zette hem neer tegen het wiel van de vrachtwagen.
  
  'Okay, vertel op nu, anders drijf je voor het ochtend is in de Hooghlyrivier.'
  
  Hij keek me woedend aan.
  
  'Wie betaalt ie om van je bazen te stelen?'
  
  Stilte.
  
  'Wie betaalt je om het spul onder het afval te verbergen?' Stilte.
  
  Ik stak mijn hand in mijn zak en kwam te voorschijn met een doosje dat ik niet vaak gebruik. Er zit een injectiespuit met drie capsules met chemicaliën in. Ik liet de nachtwaker zien wat ik deed.
  
  Voorzichtig opende ik de huls van de spuit en haalde hem tevoorschijn, drukte toen de naald door de rubber afsluiter van de capsule en zoog de vloeistof op.
  
  'Heb je zoiets wel eerder gezien?' vroeg ik de man die tegen het wiel geleund zat. Zijn gezicht was strak, zijn ogen waren angstig opengesperd.
  
  'Dit is een nieuwe drug die novocaïne heet. Het is in wezen een waarheidsserum dat prachtig werkt. Maar het betekent onveranderlijk de dood van het slachtoffer. Ik heb geen keus; ik moet weten wie je betaalt om die bommen te helpen maken.'
  
  Hij beefde nu. Ik beproefde de naald met mijn vinger, drukte hem toen op zijn arm. Hij verstrakte en viel zijwaarts om. 'Nog één keer, vriend. Wie betaalt je om springstoffen aan de kinderen te geven?'
  
  'Dat...dat weet ik niet.' Hij zweette nu en zijn ogen volgden al mijn bewegingen met de naald.
  
  'In het begin voel je er niks van. Dan begint de verdoving. Het wordt steeds heftiger, en na een poosje voel je helemaal geen pijn. Het einde komt snel daarna.'
  
  Ik beproefde de naald weer. 'Maak je geen zorgen. Ik weet wat loyaliteit zeggen wil. Over een half uur ben je dood, en dan gaat je baas vrijuit... voor een poosje. Maar tegen die tijd weet ik alles van hem af.'
  
  Hij schudde zijn hoofd. Ik prikte de naald in een spier in zijn arm en spoot de vloeistof snel naar binnen. De naald was er alweer uit en weggegooid eer de Indiër het besefte. Hij keek naar zijn arm, voelde de koude van de vloeistof. Even later begon de drug te werken en hij draaide zich om. 'Zakir Shastri... die betaalt ons.'
  
  'Nog andere namen? Voor wie werkt Zakir Shastri?'
  
  De man schudde zijn hoofd.
  
  'Was jij de enige bron, of zijn er nog anderen die aan Zakir leveren?'
  
  'Ik ken er maar één. Zuid Calcutta Kalium in Kashmir Street.'
  
  'Weetje zeker dat dat alles is?'
  
  Hij knikte.
  
  'Voel aan je arm.' Ik sneed de koorden rond zijn polsen los zodat hij de plek waar ik hem had ingespoten kon betasten. 'Voel je daar iets? Dat deel van je is al dood.'
  
  Zijn ogen flakkerden in paniek.
  
  'Weet je nog meer namen? Nog andere chemische fabrieken die bommen maken?'
  
  Hij schudde zijn hoofd terwijl hij naar de verdoofde plek op zijn arm staarde. Ik pakte Hugo en sneed de koorden rond zijn enkels los.
  
  'Er is maar één manier om de vloeistof die ik je ingespoten heb de baas te blijven. Je moet vijf kilometer hardlopen. Als je de straat opgaat en vijf kilometer hardloopt, wordt het vergif in je aderen verbrand en de novocaïne onschadelijk gemaakt.'
  
  Hij stond op, spande zijn beenspieren en betastte verrast nogmaals zijn arm.
  
  'Schiet op, eens kijken of je het uit je lijf kunt rennen; je hebt een kansje om morgen nog in leven te zijn.'
  
  De kleine Indiër struikelde de eerste paar stappen de steeg in, begon toen als een bezetene te rennen. Hij riep iets naar de menigte die voor het verwoeste gebouw stond, en ik wachtte niet af om te zien of hij het over mij had. Ik dook een andere straat in, koerste toen terug naar het hotel.
  
  Ik was van plan een warm bad te nemen en goed te eten eer ik de andere chemische fabriek die de nachtwaker had genoemd aan een onderzoek onderwierp.
  
  Maar toen ik mijn kamer instapte, was deze niet leeg.
  
  Zodra ik binnenkwam, richtte Choeni Mehta een klein pistool op mijn borst.
  
  'Ga zitten en hou je rustig,' zei ze.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 7
  
  
  
  
  Choeni hield het pistool in beide handen, op de manier van sommige beroepsschutters die op nauwkeurigheid getraind zijn.
  
  'Wat is dat voor grap?' vroeg ik, maar er school geen humor in de kille manier waarop ze me aanstaarde.
  
  'Ik ben de grap,' zei ze. 'Ik geloofde je.'
  
  Er plooide zich een glimlachje rond mijn lippen. Dat had ik vaker op een kwade vrouw toegepast. Gewoonlijk had het succes.
  
  'Jij bent Howard Matson niet. Je bent een agent van de Amerikaanse regering.'
  
  Ik haalde mijn schouders op. 'En? Dat had je al geraden toen we elkaar leerden kennen.'
  
  'Je bent Nicholas Huntington Carter, Nick Carter, Killmaster van AXE. Je hebt je zelfs niet eens vermomd. Je hebt me voor gek gezet.'
  
  'Hoe?'
  
  'Het moest me verteld worden,' snauwde ze, 'door Raj.'
  
  'Je baas?' giste ik.
  
  Ze gaf geen antwoord, maar het moest kloppen. Ik wist dat ze een nieuwe agente van India's zich langzaam ontwikkelende geheime dienst was. En ik kon zien dat ze een beginnelinge was.
  
  'We staan aan dezelfde kant, waarom richt je dan een pistool op me?'
  
  'De bomaanslagen,' zei ze. 'Raj denkt dat jij er bij betrokken bent, de hele zaak misschien leidt. We hebben een heleboel vragen voor je.'
  
  Toen ze zweeg hoorde ik dat haar stem beefde. Ze was nog geen beroeps, geen ervaren agente die zonder wroeging kan doden.
  
  'Dacht je dat je door mij dood te schieten een eind aan de bomaanslagen kunt maken?' Ik liet het klinken als een grap, het fantastische idee van een kind.
  
  'Ik kan je doden als ik moet,' beweerde ze. 'Als je me niet de antwoorden geeft die ik verlang.'
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Je hebt nog nooit op iemand geschoten, wel? Je hebt nog nooit een trekker overgehaald en iemand zien sterven. Dacht je dat je met mij kon beginnen?' Ik hield mijn blik op haar gezicht gevestigd en probeerde haar gezichtsuitdrukking te meten. Mijn leven hing er van af. Zou ze me echt doden? Ik betwijfelde het, maar kon me niet veroorloven me te vergissen. Ik was niet van plan mijn leven hier in de waagschaal te stellen.
  
  Er is al vaak een pistool op me gericht, en ik ben altijd in staat geweest dat moment te beoordelen waarop de aandacht van mijn opponent een fractie van een seconde is afgeleid. Een onverwacht geluid, een lichtflits; iedere afleiding is de gok waard als je er zeker van bent dat de man achter het pistool gereed staat je sowieso te doden. Maar met Choeni gaf ik er de voorkeur aan te wachten.
  
  'Ik ben naar Calcutta gekomen om te helpen,' zei ik. 'Ik heb opdracht de terroristen tegen te houden eer de moeilijkheden zich nog verder uitbreiden.'
  
  'Waarom kom je hier dan onder een schuilnaam?' vroeg ze. 'Waarom ben je niet openlijk, eerlijk gekomen?'
  
  Ik had er eigenlijk geen antwoord op. 'Zo doen we dat,' zei ik tegen haar. 'Geheimhouding.'
  
  'Ik kan je niet vertrouwen,' zei ze. 'Ik zou je moeten doden nu ik de gelegenheid heb.'
  
  Haar toon verontrustte me. Ze scheen bijna overtuigd te zijn. Misschien had ik haar verkeerd beoordeeld.
  
  Ik merkte dat ik mijn adem inhield en wachtte tot de hete pook van lood mijn longen zou doorboren. Ik had bijna een minuut later nog geen ademgehaald toen de telefoon op het tafeltje naast me rinkelde.
  
  Hij ging drie keer over eer ze met het pistool gebaarde. 'Neem op,' zei ze.
  
  Ik wendde me half van haar af en nam de hoorn met mijn linkerhand op. Die beweging gaf me de gelegenheid Hugo in mijn rechterhandpalm te laten glijden. Ik was niet langer hulpeloos.
  
  'Ja,' zei ik in de telefoon.
  
  De stem aan de andere kant leek verrast, alsof de opbeller niet verwacht had dat ik zelf de telefoon zou opnemen.
  
  'Ah, meneer Carter, u bent het.'
  
  Het gebruik van mijn echte naam schokte me nauwelijks, maar de naam van de opbeller wel.
  
  'U spreekt met kolonel Woe,' ging de stem van de oosterse zakenman verder.
  
  'U hebt me Carter genoemd,' zei ik.
  
  Ik keek door de kamer naar Choeni en vormde de naam van de kolonel met mijn lippen. Ze begreep het en fluisterde een verklaring terwijl ik de microfoon een ogenblik afdekte.
  
  '... een vriend van Raj,' zei ze.
  
  Ik vloekte in mezelf. Kennelijk was Raj erg vrijgevig met inlichtingen over mijn identiteit. Ik vroeg me af waarom. 'Bent u alleen, meneer Carter?' vroeg Woe.
  
  Ik dacht aan Choeni en het pistool in haar hand. 'Nee,' zei ik tegen de kolonel. 'Ik heb juffrouw Mehta bij me. U kent haar misschien?'
  
  Choeni liet het pistool zakken en stopte het in haar tasje, de reactie die ik had verwacht. Ze zou me niet neerschieten, nu er iemand was die wist dat we bij elkaar waren.
  
  'Ah, zeker. Erg vooraanstaande dame. Haar vader vaak de gast in mijn huis.'
  
  'U hebt geen antwoord op mijn vraag gegeven, kolonel Woe,' zei ik met nadruk. 'Waarom noemde u me Carter?'
  
  Zijn zangerige stem klonk geamuseerd. 'Zeer vereerd beroemd agent te kennen,' zei hij. 'Heel spijtig van bijeenkomst vanmiddag. Kolonel Woe heeft gefaald. Heeft meer boosheid veroorzaakt tussen diplomaten van grote landen. Ik zeg tegen mezelf ik moet verontschuldigen tegen gasten van bijeenkomst. Dan vertelt eerbiedwaardige politie Woe dat onder zijn gasten beroemd Amerikaans agent is met zelfde missie... om Calcutta van terroristen te bevrijden. Ik heb verdriet om onze stad, meneer Carter. Moet helpen eind aan bomaanslagen te maken. Zeer belangrijk voor geadopteerd vaderland. Zeer belangrijk voor zaken.'
  
  'Dank u, kolonel. Ik ben er van overtuigd dat de betrokken landen uw zorg op prijs stellen, maar dit is werk voor beroepsmensen. De tijd dringt.'
  
  'Is waar, meneer Carter. Maar misschien kan eenvoudig zakenman grote landen van dienst zijn. Ik ken India goed. Ik help politie vaak. Zou graag gelegenheid aangrijpen om zeer beroemde Amerikaan te helpen.'
  
  Ik aarzelde slechts een ogenblik. Misschien had de oude Chinees gelijk - misschien kon hij me helpen.
  
  'Zou u graag morgen als gast bij me thuis ontvangen,' zei hij. 'U en juffrouw Mehta. We praten. Misschien helpen onze stad te redden.'
  
  Ik stemde in en hij noemde een tijd voor de lunch. Vervolgens legde ik de hoorn neer en wendde me tot Choeni. Ze zat nog steeds in de grote stoel aan de andere kant van de kamer. Haar westerse rok was opgetrokken over haar dijen en toonde de volmaakte vorm van haar benen. Hugo lag koud in mijn hand. Ik dacht er aan hoe recentelijk ik had overwogen haar te doden. Wat een zonde zou dat geweest zijn. Maar het was niet nodig. De Indiase regering was nog niet diep genoeg in de internationale spionage verzonken om huurmoordenaars nodig te hebben. En zelfs als dat wel het geval was, zouden ze bepaald geen rijk, verfijnd meisje sturen om het te doen.
  
  Maar ze had vragen waar ze antwoord op verlangde en ze had gedacht dat een pistool overredingskracht zou hebben. Nu ze met het ene wapen gefaald had, zou ze het misschien met een ander proberen, een wapen dat ik veel plezieriger zou vinden.
  
  Ik duwde Hugo terug in zijn schede, stak mijn hand uit en trok haar omhoog uit de stoel. Ze hield haar blik afgewend toen ik haar tegen mijn borst trok.
  
  'Schooier,' fluisterde ze.
  
  Mijn lippen streken over haar oor, toen haar wang. Ze was lang en haar lichaam voegde zich prachtig naar het mijne, waarbij haar zachte buigingen en golvingen een aanvulling waren op mijn kracht en hardheid. Op een ander moment en een andere plek zou ik tegen haar gezegd hebben dat ik van haar hield. Maar het zou niet fair geweest zijn. Voor ons kon er alleen maar lichamelijke hartstocht bestaan. De enige beloften die we elkaar konden doen zouden nacht voor nacht gelden.
  
  Terwijl ik mijn vingers rond haar gewelfde heupen sloeg, gleden haar lange, slanke vingers over mijn rug. Gezamenlijk bewogen onze lichamen zich in een zwijgende, wederzijdse offerande; toen stapten we achteruit en liepen hand in hand naar het bed.
  
  'Ga liggen,' zei ze. 'Wacht op me.'
  
  Ze ging voor me staan om zich uit te kleden. Toen haar zachte, bruine borsten bevrijd waren, stak ik er instinctief mijn handen naar uit, maar ze duwde me weg tot ze naakt was.
  
  Ze knielde op de vloer en hielp me met mijn kleren.
  
  Nog wilde ze niet bij me komen. Ze bleef op haar knieën liggen, kuste me op mijn lippen, gleed toen lager, steeds lager, tot mijn lichaam er om smeekte met het hare verenigd te worden.
  
  Haar handen bewogen zich over mijn lichaam, tastend, voelend, liefkozend. Tenslotte kwam ze op het bed liggen. Ze kwam langzaam naar voren, liet haar stevige borsten op mijn borstkas drukken, zwenkte toen met haar lange, lenige benen tot ze mijn lichaam van top tot teen bedekte.
  
  Ze kuste me teder, daarna met meer vuur. 'Toe, laat me het op mijn manier doen.'
  
  De bewegingen van haar heupen tegen de mijne overtuigden me. Het was fijn haar op me te voelen terwijl haar handen bezig waren en me tot een vurige heetheid brachten nog eer ik me maar bewogen had.
  
  Later lagen we in eikaars armen en keken door het open raam naar de lichten van de stad in de diepte.
  
  'Vertel me nu de waarheid,' zei ze.
  
  'J ij eerst. Werk je voor Raj? Echt?'
  
  'Ja, ik werk voor hem omdat ik geloof dat ik mijn land kan helpen.'
  
  'Hoe?'
  
  'Door de staat Bengalen voor India te behouden.'
  
  'De streek rond Calcutta?'
  
  Ze knikte. 'Ja. Er zijn mensen die Bengalen willen afscheiden van de rest van het land. Ze zouden een nieuw land willen vormen of zich aansluiten bij Bangla Desj. Zelfs voor de Bengali's zich van Pakistan losmaakten, waren er rebellen in Calcutta die het land wilden verscheuren. De chaos die door de bomaanslagen wordt veroorzaakt zou hun de kans kunnen geven die ze nodig hebben.'
  
  'En waar denkt Raj dat ik er aan te pas kom?'
  
  'Hij weet het niet, maar hij vertrouwt de Amerikanen niet.'
  
  'En jij?'
  
  'Ik weet het ook niet.'
  
  Ik kuste haar zachte lippen.
  
  'We staan allebei aan dezelfde kant, of Raj dat nu beseft of niet. Vertrouw me gewoon een poosje. Een dag of twee, misschien nog korter.'
  
  Ze fronste septisch. 'Misschien,' zei ze. 'Misschien kan ik dat voor het moment wel doen.'
  
  'Mooi zo. Goed, kun je me nog meer vertellen dat van nut kan zijn? Heeft Raj aanwijzingen over de levering van het kaliumnitraat? Hints met betrekking tot de organisatie die er achter zit? Iemand in het centrum van de samenzwering die ik te pakken kan nemen?'
  
  Choeni's knappe gezichtje plooide zich in een frons.
  
  'Ik weet het niet. Ik doe alleen maar wat hij me zegt. Je zou het hem kunnen vragen.'
  
  'Nee.'
  
  Ik probeerde het haar uit te leggen. Ik vertrouwde niemand, zelfs Raj niet. Eerlijk gezegd vertrouwde ik haar ook niet, maar dat kon ik niet zeggen. Zolang ik niet openlijk toegaf een Amerikaans agent te zijn die in zijn land werkte, werd Raj gedwarsboomd door het protocol. Hij kon me niet arresteren of het land uitwijzen zonder bewijzen te hebben. En zijn enige bewijs lag tot nu toe naakt in mijn armen.
  
  'Wat moet ik tegen hem zeggen?' vroeg ze.
  
  'Heeft hij je gevraagd me te doden?'
  
  'Nee, alleen maar om je te ondervragen. Het pistool was mijn idee.'
  
  'Vertel hem wat ik weet,' zei ik:
  
  Ik legde het haar snel uit, maar zorgde er voor haar alleen de informatie te geven die ik kwijt wilde. Ik had het over de fabriek en de diefstallen van kaliumnitraat, maar ik zei niet dat ik iets te maken had met de ontploffing in de fabriek. Daar mocht Raj zelf naar raden.
  
  'Er is een zekere Zakir Shastri bij betrokken,' zei ik. 'Laat Raj zijn staf aan het werk zetten om hem te zoeken. De politie heeft manieren om mensen op te sporen als ze eenmaal een naam kennen.'
  
  Ik wilde beginnen over mijn achterdocht met betrekking tot de kinderen die de bommen plaatsten, maar veranderde van gedachten. Ik had haar al genoeg verteld om haar vertrouwen te winnen. Meer had ik niet nodig.
  
  'Geloof je me nu?' vroeg ik.
  
  'Ja,' zei ze, maar er stond nog twijfel in haar ogen te lezen en ik probeerde haar met een kus gerust te stellen.
  
  Ze hield zich een ogenblik in, liet haar hand toen over mijn lichaam glijden. Naakt drukten we ons tegen elkaar aan en lieten onze hartstocht over onze lichamen heersen. Later richtte ze zich op een elleboog op en zei: 'Liefste, ik vertrouw je, maar zet me alsjeblieft niet nog eens voor gek. Lieg niet meer tegen me.'
  
  'Nooit meer,' zei ik, me afvragend of ze me geloofde. Ik voelde geen schuld - liegen is een onderdeel van mijn werk. 'Als het afgelopen is kunnen we misschien samen ergens naar toe gaan, liefste. Ik heb geld, een heleboel. Ik ken Europa. Je zou van je leven niet meer hoeven te werken.' Wat ze zei verraste me. Ze klonk oprecht. Misschien was het voor haar meer dan een intermezzo. Ik liet me op haar zakken, opnieuw gereed tot de liefde. Ze kreunde van genot en een poos lang vergaten we dat er zich buiten de muren van de kamer een wereld bevond.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 8
  
  
  
  
  De volgende ochtend ontbeten we in bed. Het kleine Indiase meisje dat ons bediende scheen zich er volstrekt niet van bewust te zijn dat ik een naakte vrouw bij me had. Toen ze weg was rolde Choeni om, boog zich over me heen en kuste me op mijn borst. Ik moest haar onder de dekens vandaan duwen.
  
  Terwijl Choeni zich aankleedde, belde ik het kantoor van Slocum en vroeg naar een nummer waar ik Lily Mir kon bereiken. Lily scheen in een goed humeur te zijn toen ik haar sprak. Ze zei dat ze binnenkort uit het ziekenhuis zou worden ontslagen en volgens plan naar Madras zou gaan. Ik stelde haar voor Prins mee te nemen als ze uit Calcutta vertrok. Ze stemde enthousiast in en zei dat ze een van haar familieleden zou vragen de hond meteen op te halen.
  
  Ik was blij dat ik haar gebeld had. Tot nu toe had mijn opdracht alleen maar tot verdriet voor Lily geleid. Misschien zou de hond haar helpen zich door de moeilijke aanpassingen die haar wachtten te slaan. Ik wenste haar het beste en hing op.
  
  Toen draaide ik me om naar Choeni.
  
  We zouden naar haar huis gaan eer we naar kolonel Woe reden. Toen ik achter het stuur ging zitten, besefte ik dat ik met mijn gedachten nog te veel bij Choeni was - ik had zelfs vergeten op de achterbank te kijken. Toen ik me omdraaide werd er een stramme vinger recht tussen mijn ogen gericht.
  
  'Beng, beng, Nick Carter, je bent dood.'
  
  Choeni tolde om en trok haar pistooltje uit haar tas. Ik moest haar tegenhouden eer ze begon te schieten. De man op de achterbank tastte snel naar zijn eigen wapen.
  
  'Kalm aan, Sokolow,' riep ik.
  
  De forse Rus aarzelde, met zijn hand onder zijn jasje.
  
  'Wie is dat?' vroeg Choeni. 'Wat moet hij?'
  
  Sokolow stelde zichzelf voor. 'Kameraad Alexander Sokolow,' zei hij. 'Consul in Calcutta voor de Unie van Socialistische Sovjet Republieken.'
  
  'Gelul,' zei ik. 'Vertel haar de waarheid, Sokolow. Je bent een spion van de kgb, zoals de meeste Russische diplomaten overal ter wereld.'
  
  De Rus hief zijn handen op in een gebaar van overgave. 'Jullie Amerikanen...jullie zijn altijd zo pragmatisch. Goed dan, ik ben een spion. Jij kunt het weten. Nietwaar, Carter? En u, juffrouw Mehta? U bent ook lid van ons nederig beroep. Klopt dat?'
  
  Choeni fronste naar mij en weigerde te antwoorden. 'Het is niet belangrijk,' zei hij. 'Vandaag zijn we geen vijanden.' Hij hief zijn handen weer op en hield zijn hoofd nadenkend scheef. 'Morgen...wie zal het zeggen? Morgen doden we elkaar misschien, maar vandaag... vandaag moeten we samenwerken.'
  
  'Wie zegt dat?' vroeg ik koel.
  
  'Ik, kameraad Carter. We zitten in de nesten.'
  
  'We?'
  
  'Wij allemaal. Jij. Ik. Juffrouw Mehta. Ik heb orders jullie te doden.'
  
  Choeni kromp ineen en ik zag dat haar hand het kleine pistool dat ze nog steeds vasthield steviger omklemde. Ik was niet bang. Nog niet. Ik wist hoe Sokolow werkte. Als hij op het punt stond me te doden, zou er geen waarschuwing komen.
  
  'Ik heb orders alle agenten te doden die verantwoordelijk kunnen zijn voor de terroristische bomaanslagen op onze legatie in Calcutta,' zei hij. 'Morgen krijg jij misschien dezelfde orders... om mij en alle Chinese agenten in de stad te doden, daarna de Indiërs zoals juffrouw Mehta...iedereen die er verantwoordelijk voor zou kunnen zijn.'
  
  'Waarom wacht je dan nog?' vroeg ik. 'Je hebt vroeger nooit scrupules gehad bij het doden van mensen.'
  
  'Omdat ik vermoed dat het geen nut zou hebben. Ik vermoed dat de bomaanslagen door zouden gaan. Ik vermoed dat we geen van beiden verantwoordelijk zijn. Ik vermoed dat iemand... hoe noem je dat... iemand ons tegen elkaar wil uitspelen.'
  
  Ik bekeek de Rus een moment en geloofde hem bijna. Het kon dat hij de waarheid sprak... deze keer.
  
  'Iemand speelt een spelletje,' zei ik instemmend, 'en wij worden allebei voor schut gezet.'
  
  'Ja, ja,' zei hij knikkend. 'Dat is zo. Iemand veroorzaakt moeilijkheden tussen ons.'
  
  'Hoe komen we daar uit?' vroeg ik.
  
  De oudere man schudde bedroefd zijn hoofd. 'Ik weet het niet. Maar ik heb nog een nieuwe zorg. We horen vreemd geroezemoes. We horen van dreigementen. Er zijn mensen die zeggen dat ons consulaat opgeblazen zal worden op de vijftiende...de onfhankelijkheidsdag.'
  
  'De straten zullen vol mensen zijn,' voegde Choeni er aan toe. 'Het zou precies de geschikte dag voor gewelddaden zijn.'
  
  'Mijn regering is kwaad,' zei hij. 'Er wordt over vergelding -rechtstreekse vergelding - gesproken als het consulaat wordt beschadigd.'
  
  Ik voelde zweet onder mijn boordje. Ik durfde er niet aan te denken wat er zou kunnen gebeuren als het dreigement werd uitgevoerd.
  
  'Waarom vertel je me dit allemaal?' vroeg ik. 'Sinds wanneer help jij de Amerikanen?'
  
  De Rus zuchtte. 'Omdat ik opdracht heb gekregen je tegen te houden. Maar alles wat ik te weten kan komen wijst er op dat jij niet verantwoordelijk bent...jij noch de andere Amerikanen. De mensen die de bommen plaatsten zijn niet van de CIA of AXE. Het zijn ...'
  
  Hij zweeg en ik maakte de zin voor hem af. 'Het zijn kinderen,' zei ik.
  
  Sokolow knikte instemmend. 'Ja, blijkbaar zijn het kinderen.'
  
  'Dat geloof ik niet,' wierp Choeni tegen. 'Dat kan niet.'
  
  Ze maakte tegenwerpingen, maar ik voelde dat ze aan de paar feiten dacht die de politie haar verteld moest hebben. 'Gisteren is er een jongen gedood voor het Amerikaanse consulaat,' zei ik.
  
  'Een onschuldig kind,' beweerde Choeni. 'Een voorbijganger.'
  
  'Een terrorist,' opperde Sokolow. 'Kinderen gebruiken ...dat is niets voor jou,' zei hij met een glimlach.
  
  'Voor jou ook niet,' zei ik. 'Zelfs de maoïsten zijn nog niet zo diep gezonken.'
  
  Hij gleed over de bank en opende het portier. 'Dat is alles wat ik je te vertellen heb,' zei hij.
  
  Toen hij was uitgestapt stopte ik het sleuteltje in het contact, startte de motor en reed naar Choeni's huis. Terwijl zij zich verkleedde, ging ik op het balkon staan en zag hoe de vreemde stad in een nieuwe ochtend ontwaakte van zijn eindeloze strijd voor de overleving. Ik was benieuwd wat het voor een monster was dat de terreur in deze gekwelde stad bracht. Wie had Calcutta uitgekozen als het strijdterrein van de twee grootmachten? Wat hoopte hij er bij te winnen? Ik had er geen idee van. De tijd glipte me door de vingers, en ik boekte geen resultaten. Nog maar drie dagen, en mijn aanwijzingen waren ontmoedigend mager. Degeen die de kinderen als terroristen gebruikte had het slim gespeeld. Het spoor was bijna onmogelijk te volgen.
  
  Het enige dat ik had was een naarn - Zakir Shastri. Ik kon alleen maar hopen dat de wijdverbreide invloed van kolonel Woe in de stad me zou helpen de man achter de naam te vinden.
  
  Toen Choeni was aangekleed, reden we in zuidelijke richting naar de Golf van Bengalen en volgden de aanwijzingen van kolonel Woe door het vlakke deltagebied waar de machtige Ganges en zijn verschillende zijrivieren sinds duizenden jaren een vruchtbare landtong hadden opgebouwd. Woe's landhuis keek uit op de Hooghlyrivier. Het was een uitgebreid complex dat er naar uitzag alsof het eveneens over een lange periode was opgebouwd. Het landgoed strekte zich kilometers ver over het enige glooiende terrein uit en omvatte struikgewas en hardhoutbomen en grote weiden voor paarden. Het grote huis, opgetrokken uit zuiver witte steen, glinsterde als een tempel in de zon.
  
  Toen we op een geplaveid parkeerterrein voor het enorme huis stopten, draafden twee geüniformeerde bedienden aan om de portieren van de wagen te openen en ons door de grote dubbele deuren naar de vestibule te begeleiden. Eén ogenblik dacht ik dat we in het verleden waren gestapt en ons in het paleis bevonden van een van de vijfhonderd prinsen die de kleine staten hadden geregeerd waar India en Pakistan uit ontstaan zijn.
  
  De hal was ongelooflijk weelderig - de vloer was van het fijnste marmer en keramische tegels gemaakt, de pilaren van zuiver marmer, de muren waren behangen met schitterende antieke wandkleden, de meubelen stamden uit alle antieke periodes van India.
  
  Het was meer een museum dan een huis, meer een tempel dan een woning. Onze gidsen bleven staan terwijl wij naar alle pracht keken, gingen ons toen geruisloos voor naar een deur die van de grote hal naar een andere zaal voerde. Deze was armzalig verlicht en opgetrokken uit ruwe stenen die uit de straten van een Chinees dorpje gelicht konden zijn.
  
  Middenin de zaal stond een hut waarvan het dak zich anderhalve meter boven de grond bevond. De hut was gemaakt van karton, oude planken, pakkisten, platgehamerde blikjes en de bodem van een roeiboot.
  
  In de deuropening van de hut zat kolonel Woe met een groezelig witte dhoti rond zijn lendenen gewikkeld. Hij zat gehurkt in een fundamentele yogahouding. Toen hij ons zag bewoog hij even maar kwam niet overeind.
  
  'Ah, u bent gekomen. Vergeef dwaze herinneringen. Ben geboren in zo'n boerenhut,' zei hij terwijl hij zijn lichaam strekte. 'Is goed voor ziel om terug te denken en zeggen zal voorgoed anders zijn.'
  
  Hij kwam geheel overeind en maakte een nederige buiging. 'Zeer vereerd dat u mijn huis bezoekt, juffrouw Mehta,' zei hij. 'En u, meneer Carter. Uw aanwezigheid verheerlijkt mijn nederige positie.'
  
  Choeni antwoordde snel, maar ik moest naar woorden zoeken. Woe bracht me in de war.
  
  De precieze kleine man scheen gegeneerd te zijn dat we hem in zijn boerenkleding hadden aangetroffen. Hij verontschuldigde zich en zei dat hij spoedig zou terugkomen als hij 'toepasselijker gekleed was voor zulke vooraanstaande gasten.'
  
  Hij sprak snel in het Chinees en twee jonge meisjes in oosterse kleding kwamen uit een andere kamer tevoorschijn. Ze bogen en trippelden voor ons uit waarbij hun nauwe, de enkels omsluitende rok hun passen tot enkele centimeters beperkte. Ze gingen ons voor door een andere deur naar een plezierige kamer in westerse stijl waar zachte muziek van de pick-up kwam en waar een tv-toestel stond, tapijten op de vloer lagen, het meubilair modern was en aan de muur een naar mijn overtuiging echte Pollock hing. 'Meester zegt het u naar genoegen maken; hij komt dadelijk,' zei een van de meisjes. Toen verdwenen ze beiden door een deur.
  
  Boven een enorme open haard hing een schilderij van Tsjang-Kaisjek in zijn jongere dagen toen hij nog over het vasteland van China regeerde. Aan de tegenoverliggende muur hing een even groot schilderij. Dit was van Soen Jatsen.
  
  'Woe is geen echte kolonel geweest,' merkte Choeni op terwijl ik de weelderig ingerichte kamer bekeek. 'Het is een eretitel die hij heeft gekregen voor zijn persoonlijke strijd tegen Mao en de communisten. Hij was nog maar een jongen toen hij onder Tsjang diende.'
  
  Ik wilde haar iets vragen, maar er verscheen een Indische jongen in een wit jasje die ons voorging naar de teakhouten bar onder een muurdecoratie van tijgervellen. Zoals van alles in dit huis was ik ook onder de indruk van de drankvoorraad. Er waren belegen whisky's, voortreffelijke cognacs, een superieure verzameling van eerbiedwaardige soorten rum. De jongen bood ze aan met niet meer aarzeling dan een barkeeper die een pilsje tapt.
  
  We kozen een Jamaïcaanse rum en namen er net een slok van toen de kolonel binnenkwam, gekleed in rijbroek en laarzen.
  
  Hij ging naast me staan en keek gretig naar me op.
  
  'Zou u voor de lunch wat willen paardrijden?' stelde hij voor.
  
  Ik wilde zeggen dat ik daar geen tijd voor had, maar Choeni stemde te snel in. Hij stuurde haar met een van de vrouwelijke bedienden weg om zich te verkleden, terwijl hij me voorging naar een korte, met standbeelden omzoomde gang. Na de gang liepen we om een rond indoor zwembad met helderblauw water heen en gingen een deur door, waarna we over een stenen brug liepen die het binnengedeelte van het enorme bad scheidde van het openlucht gedeelte.
  
  Er stonden drie paarden te trappelen aan de andere kant van de kleine brug waar zich ^en omheind ruiterpad bevond, maar hij negeerde ze en gebaarde met zijn hand naar het park op het terras onder ons.
  
  'Misschien wat kleiduif schieten?' vroeg hij. 'Zegt u het maar, meneer Carter. Om de tijd te passeren tot de mooie dame weer komt.'
  
  Een zweem van argwaan schoot door me heen, en ik bekeek de armen van de kleine man. Ze waren onverwacht sterk en pezig. Ondanks zijn gemanicuurde nagels waren zijn handen ruw als van een boer.
  
  'Kleiduif,' zei ik. 'Daar ben ik vrij goed in.'
  
  Hij glimlachte. 'Op de continentale manier,' verontschuldigde hij zich, en opeens besefte ik dat zijn manier van spreken was veranderd. Terwijl hij zich ontspande, liet hij het steenkolen-Engels los dat hij gebruikte om zijn gasten te ontwapenen. 'Er zit uitdaging in... net als het leven. Men weet nooit welke richting het doelwit van de kans zal volgen.'
  
  Ik begreep hem niet, maar volgde hem naar beneden waar de werpmachine stond en zag hoe twee jonge bedienden in looppas naar ons toekwamen met in hun armen de gekozen geweren.
  
  'Duizend roepies per vogel,' zei hij terwijl hij een Browning pakte en naar het merkpunt van de zevenentwintig meter baan stapte. 'Goed?'
  
  Eer ik iets kon zeggen riep hij om een kleiduif, en de heldergele schijf schoot de lucht in. De Browning blafte en de vogel spatte zeven meter buiten de kleine metalen werpmachine uit elkaar. Het was een goed schot, recht voor de raap, het soort schot dat kleiduiven verandert in een regen van scherfjes.
  
  De kleine man glimlachte trots en wachtte. Ik liep naar de lijn, duwde een patroon in de ene kamer van het geweer dat ik had gekozen en riep naar de jongen bij de werpmachine. Ik vuurde. De kleiduif spatte als poeder uiteen, en ik voelde de felle bevrediging van een voltreffer.
  
  Kolonel Woe liet me geen tijd om me te verkneukelen. Hij riep onmiddellijk om een andere vogel en vuurde en raakte de schijf. Ik volgde hem meteen met een makkelijke treffer. We schoten snel, zo snel dat ik me bezorgd begon te maken om de jongen in de werpmachine die de vogel op de krachtige werparm moest leggen en zijn hand weg moest halen eer de zware veer het doelwit de ruimte in slingerde. Er was geen regel die zei dat we om een vogel moesten roepen en schieten zodra de andere man zijn eigen doelwit had verpulverd, maar zonder iets te zeggen hadden we onze eigen voorwaarden vastgesteld.
  
  Toen Choeni zich weer bij ons voegde, waren we in een wild, uitputtend ritme aan het schieten, en we waren overdekt met zweet. Mijn armen deden pijn van het voortdurend opheffen van de vier kilo staal en mahoniehout, en mijn schouder brandde door de terugslag van de kolf, ook al zakte ik door mijn knieën en leunde ik stevig tegen de kolf. Woe verbaasde me. Al was hij klein, hij scheen niet meer last te ondervinden dan ik. Ik zag het verlangen naar de overwinning rond zijn mondhoeken toen ik haperde en de vogels,begon te schampen in plaats van te verpulveren. 'Dood en nog eens,' kondigde de jongen achter ons aan. 'Beiden vijfenzeventig op rij.'
  
  'Om tienduizend roepies,' riep kolonel Woe terwijl hij zijn geweer aan de schouder bracht voor een volgend schot.
  
  Hij raakte de vogel. Mijn handen trilden bijna toen ik mijn eigen geweer omhoog bracht voor het zesenzeventigste schot achtereen. Ik raakte de schijf en nog tien meer eer ik de bries in mijn nek voelde.
  
  Woe voelde de zachte wind te laat. De vogel waar hij om gevraagd had dook onverwacht opzij, net toen hij de trekker overhaalde. De gele schijf zeilde triomfantelijk en ongeschonden over het met scherven bezaaide veld voor de werpmachine. Alleen deze kleiduif was aan zijn wapen ontkomen.
  
  Kolonel Woe hield het geweer een ogenblik aan zijn schouder gedrukt, terwijl hij zichzelf dwong de nederlaag te accepteren. Eén moment zag ik een demonische woede in die scheefstaande ogen. Woe was geen goede verliezer, maar toen hij me aankeek glimlachte hij weer, maakte een buiging, speelde de rol van de nederige boer.
  
  'Tienduizend roepies voor de beroemde Amerikaan.'
  
  Hij gebaarde met zijn hand en een jongen kwam met een chequeboek aanrennen. Woe krabbelde het bedrag en gaf mij de cheque.
  
  Ik pakte hem aan, hield hem tussen mijn vingers met de bedoeling hem te verscheuren.
  
  'Het genoegen was aan mijn kant,' zei ik.
  
  'Wacht,' riep Choeni van de rand van het schootsveld waar ze had staan toekijken. Ze rende op ons af en pakte me de cheque af. 'Voor uw kinderen. Ja?' riep ze naar Woe. 'Met tienduizend roepies kunnen ze weer vele dagen gevoed worden.'
  
  'Natuurlijk,' stemde Woe in. 'Voor de kinderen.'
  
  'Uw kinderen?' vroeg ik.
  
  De kleine man lachte en wees over de heuvel omlaag naar een ommuurd gebouwencomplex op ongeveer vierhonderd meter afstand.
  
  'Het weeshuis,' legde Choeni uit. 'Hij heeft honderden kinderen van de straat gered. Hij geeft ze eten, kleren en een tehuis tot ze oud genoeg zijn om voor zichzelf te zorgen.'
  
  'Maar er zijn er zo veel die hulp nodig hebben,' zei Woe triest. 'Zelfs iemand die zo rijk is als ik kan hen niet allemaal helpen.'
  
  Woe wees, en nu zag ik de kinderen op een veld onder ons. Het waren er honderden, voornamelijk jongens, die op de omheinde speelplaats van het weeshuis speelden. Ze deden me denken aan de jongen die ik bij de chemische fabriek had gezien en aan de kleine, dode jongen die op straat lag naast de verwoeste Mercedes voor het Amerikaanse consulaat.
  
  Ik vervloekte mijn wantrouwige gedachten. Woe was waarschijnlijk een edelmoedig filantroop, maar ik koesterde niettemin argwaan jegens hem. Ik wilde niet geloven dat hij bij de bomaanslagen was betrokken, maar de gedachte liet zich niet verdrijven.
  
  'Misschien kent u de man die ik zoek,' zei ik abrupt. 'Met uw belangstelling voor kinderen kent u misschien een zekere Zakir Shastri. Ik heb begrepen dat hij ook kinderen van de straat haalt.'
  
  Kolonel Woe siste tussen zijn tanden. 'Die zoon van een slang,' zei hij in het Mandarijns Chinees. 'Ik ken hem. Hij ontvoert kinderen en gebruikt ze voor zijn eigen doeleinden. Ik heb er een paar uit zijn klauwen gered, maar er zijn er altijd nog meer.'
  
  Choeni fronste naar me, zich waarschijnlijk afvragend waarom ik over Shastri begonnen was. Het was een berekend risico geweest om te zien hoe Woe zou reageren, maar het was vergeefse moeite geweest. Hij had gereageerd zoals de meeste mensen zouden doen, en ik moest nog steeds naar een spoor zoeken.
  
  'Waarom wilt u hem spreken?' vroeg Woe. 'Is hij betrokken bij de bomaanslagen?'
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Ik ben er niet zeker van...misschien.'
  
  'Misschien kunnen wij helpen,' bood Woe aan. 'De kinderen van de straat weten misschien waar die man te vinden is.'
  
  Hij knipte met zijn vingers en een bediende kwam naast hem staan. Woe sprak langdurig tegen hem in een dialect dat ik niet verstond. Hij glimlachte triomfantelijk toen de jongen naar het huis draafde.
  
  'Zal kinderen laten vragen,' zei hij. 'Een paar moeten van die Zakir afweten. Die onder hem geleden hebben.
  
  Ze zullen u bij hem brengen.'
  
  Ik knikte ten dank.
  
  'Maar nu spelen we,' kondigde Woe aan en ging ons voor naar de paarden.
  
  We bestegen de nerveuze dieren en stapten over het ruiterpad naar de plaats waar het landgoed aan de rivier grensde. Hij liet ons zijn privéhaven en vier slanke speedboten zien, nam ons toen mee naar de handbalvelden van dik plexiglas en verder het pad op naar een golfbaan met negen holes op een schitterend grasveld.
  
  'U hebt alles,' merkte Choeni onder het rijden op, en de kleine Chinees keek naar mij om te zien wat ik te zeggen had.
  
  Toen begreep ik hem. Hij was een kleine man met een enorm ego. De tennisbanen, de golfbaan, de prachtige tuinen...dit alles werd praktisch niet gebruikt, ze vormden slechts trofeeën om zijn financiële succes te bewijzen. En wij waren hier als zijn publiek, uitgenodigd om hem schouderklopjes te geven en te zeggen hoe geweldig hij was. Hoewel ik zijn hulp nodig had, gaf ik toe aan een ingeving. 'Bijna alles,' zei ik pervers terwijl ik tot vlakbij Choeni reed en me opzij boog om haar liefkozend op de wang te kussen. Woe's reactie verbijsterde me. Hij lachte - een harde, kelige lach voor een zo kleine man.
  
  'Dat heb ik ook,' zei hij en reed voor ons uit naar het huis.
  
  In het huis liet hij Choeni en mij naar verschillende appartementen op de eerste verdieping brengen. Er waren schone kleren voor me klaar gelegd, en ik nam een douche en verkleedde me eer ik weer naar beneden ging.
  
  Woe wachtte me op in zijn werkkamer, een twee verdiepingen hoge ruimte die met kostbaar hout was betimmerd en voorzien van kasten met eerste drukken. Hij zat achter een enorm bureau waardoor hij nog kleiner en onbetekenender leek dan hij was.
  
  Rondom hem, zittend op het bureau en op de grond er voor, bevonden zich meisjes. Het waren er tien, enkele Indiaas, andere oosters, sommige zo licht van huid dat ik vermoedde dat ze volbloed blank waren.
  
  'Zoals ik al zei,' zei Woe met een glimlach. 'Ik heb alles.'
  
  Hij zwaaide gracieus met zijn hand over de hoofden van de ernstig kijkende meisjes.
  
  'Kies er een uit,' zei hij. 'Of twee. U bent mijn gast.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 9
  
  
  
  
  'Ik heb al vroeg ontdekt, meneer Carter,' zei kolonel Woe trots, 'dat er wegwijzers staan langs 's mensen tocht naar het succes. Men kan zien waar een man zich op die weg bevindt aan wat hij het liefst wil hebben. Eerst, een volle buik. Dan dingen... materialisme, noemt u dat zo treffend in uw land. Vervolgens, bij de eerste tekenen van grote rijkdom, status. Nog later, een hoorn des overvloeds aan seksuele bevredigingen. Voor de succesvolle Arabier is het een harem. Voor de Japanner de geisha. Voor de rijke Amerikaan de minnares.'
  
  'En voor de Chinees?'
  
  Hij zwaaide weer met zijn hand. 'De concubine, natuurlijk. Zoals deze mooie wezentjes. Heel zorgvuldig uitgekozen - een type voor elke smaak en begeerte.'
  
  'Waarom, kolonel Woe?' vroeg ik.
  
  'Waarom?'
  
  'Ja, waarom biedt u me uw vrouwen aan? Wij zijn niet bepaald oude vrienden, van het soort dat bedgenotes deelt.' Woe gniffelde zelfgenoegzaam. Hij boog en wendde opnieuw nederigheid voor, maar zijn lippen snierden. 'Omdat Woe verzoek wil doen aan grote Amerikaanse agent.'
  
  'Zoals?'
  
  'Maak eind aan bomaanslagen,' zei hij. 'Bespaar onze stad verder lijden.'
  
  'Daar ben ik al mee bezig. Dat is mijn werk. U wilt iets anders.'
  
  'Ja. Op zijn tijd zal schuld bepaald worden. U kan dat doen. U kunt bewijsmateriaal leveren.'
  
  'Om wie de schuld te geven? De Russen?'
  
  'De maoïsten,' zei hij. 'De communistische Chinezen. Laat zij de schuld dragen van deze bedreiging van de wereldvrede. Doe dat voor mij en ze zijn de uwe... eentje of allemaal.'
  
  Ik kon mijn ogen niet afhouden van de ongelijkmatige rij meisjes wier bijna naakte lichamen glansden in het zonlicht dat door de enorme ramen aan de andere kant van de kamer naar binnen viel. Het zou makkelijk genoeg zijn de Chinese communisten de schuld te geven als ik het leiderschap van de terroristen eenmaal had opgespoord, en ik was mijn rode tegenhangers stellig geen loyaliteit verschuldigd.
  
  'Een kleine dienst maar,' zei hij, 'voor een zo verrukkelijke beloning. Welke man zou het kunnen weigeren, meneer Carter?'
  
  Ik aarzelde, en op het moment dat ik van het ene meisje naar het andere keek, ging de deur open. De bediende achter me zei enige woorden in het Chinees, en kolonel Woe stond geërgerd op.
  
  'Juffrouw Metha is terug,' zei hij. 'We zien haar in de eetkamer.'
  
  Hij liep om het bureau heen en glimlachte weer.
  
  'Denk er over na,' zei hij. 'Aan de nachten van genot die u kunt beleven.'
  
  Bij de deur bleef ik staan. Er was een gedachte bij me opgekomen. Ik legde mijn hand op Woe's mouw, en hij bleef ook staan.
  
  'Er moet meer zijn dat een zeer rijk man begeert, kolonel Woe. Een volle buik, alle dingen waar hij ooit naar verlangd heeft, status, alle vrouwen die zijn lichaam aan kan ... maar wat nog meer? Er moet toch stellig nog iets anders zijn dat een man als u begeert. Wat is dat, kolonel?'
  
  'Zekerheid, meneer Carter.' Hij lachte. 'Na dat alles kan een man alleen naar zekerheid verlangen... de uiteindelijke en meest ongrijpbare begeerte.' Hij ging me voor naar de hal. Choeni bij de arm vasthoudend leidde hij haar naar de enorme eetzaal met een lange tafel en gigantische kroonluchters. Hij ging als een regerend sultan aan het hoofd van de tafel zitten.
  
  Zijn antwoord had me niet bevredigd. Op de een of andere manier leek het me niet dat hij naar zekerheid dorstte. Ik had het gevoel dat hij iets anders wilde. Maar wat?
  
  Ik kreeg geen kans aan te dringen. Binnen enkele minuten was de lange tafel beladen met wijnen en voedsel, een hoorn des overvloeds die voor ons werd uitgestort. Voor een kleine man at Woe enorme hoeveelheden en hij zat nog steeds te eten toen de bedienden een mager kind uit het weeshuis aan de voet van de heuvel binnenbrachten.
  
  Ik boog me naar voren en vuurde vragen op de jongen af in het afgemeten staccato dat soms succes heeft bij ondervragingen. Maar de magere jongen deinsde voor me terug. Verrassenderwijs kwam Choeni me te hulp.
  
  Ze sprak zacht tegen de jongen in een dialect dat ik niet eerder had gehoord en scheen snel zijn vertrouwen te winnen.
  
  'De man die Shastri wordt genoemd heeft hem bang gemaakt,' zei ze tegen mij. 'De man heeft hem eten aangeboden en toen geprobeerd hem in een auto te lokken. Hij is weggerend en hier, naar het weeshuis van kolonel Woe, gekomen.'
  
  'Vraag hem waar hij de man heeft gezien.'
  
  Kolonel Woe kwam tussenbeide. Hij stak een van rode wijnsaus druipende fazantenbout naar voren en stelde de jongen mijn vraag.
  
  Ik ving enkele woorden op, voldoende om te begrijpen wat de jongen zei.
  
  'Bij de tempel met de glanzend rode toren,' hoorde ik. Hij
  
  zei nog meer, maar de betekenis ontging me tot Choeni het voor me vertaalde.
  
  'Hij weet het niet zeker," zei ze. 'Hij herinnert zich alleen de tempel en de goeroe.'
  
  'En de glanzend rode toren,' voegde kolonel Woe er aan toe. 'Dat moet een steun zijn.'
  
  Woe glimlachte en leunde trots achterover in zijn stoel. Hij scheen te menen dat hij de hele zaak voor me had opgelost. 'Zeer blij Amerikaanse agent te helpen,' zei hij terwijl hij van tafel opstond.
  
  Hij stuurde ons ongeveer weg. Hij riep zijn bedienden en deze begeleidden Choeni en mij door het huis naar de geparkeerde Mercedes.
  
  Terwijl we terugreden naar de stad probeerde ik meer informatie uit haar te krijgen. 'Ik moet zien zoveel mogelijk te weten te komen,' dacht ik, 'eer haar rapport aan Raj roet in het eten gooit.'
  
  'Een heleboel van onze tempels hebben torens,' wierp ze tegen. 'En een heleboel zijn rood. Is het belangrijk?'
  
  'Verdomd belangrijk,' zei ik. 'Het is de volgende schakel in een keten. Misschien hangt die Shastri daar in de buurt rond, het kan een soort hoofdkwartier van hem zijn.'
  
  Ze schudde haar hoofd terwijl ze probeerde na te denken. 'Het kan overal wel zijn. Zelfs een oudere tempel, een ruïne...het platteland is er mee bezaaid.'
  
  Haar antwoord irriteerde me. We hadden uren verknoeid bij de kleine kolonel, en ik begon ongeduldig te worden. We kwamen in het centrum van de stad en ik stopte voor het consulaat terwijl ik me meer dan ooit realiseerde hoe snel de tijd verstreek.
  
  De spanning in de stad was als statische elektriciteit op een droge dag. Ik voelde het in de lucht. Tientallen gewapende Indiase soldaten stonden voor het consulaat met het geweer aan de schouder. Andere soldaten stonden aan de zijkant van het gebouw.
  
  'Denk na over die tempel met de rode toren,' zei ik tegen Choeni. 'Ik ben zo terug.'
  
  Ik werd op het trottoir tegengehouden door een zenuwachtige Indiase soldaat. Een tweede soldaat ondervroeg me bij het metalen hek, bracht me toen naar een sergeant bij de deur. De sergeant stelde me een paar vragen, draaide toen een telefoonnummer.
  
  Slocum wachtte me in de deuropening van zijn kantoor op. Hij had geen das om, zijn haar zat in de war, en er stond zweet op zijn voorhoofd hoewel het koel was in zijn kantoor.
  
  'We versterken het gebouw,' zei hij opgewonden. 'We verwachten elk ogenblik een aanslag.'
  
  Hij liet zich in de stoel achter zijn bureau vallen. Met zijn linnen zakdoek veegde hij het zweet van zijn gefronste voorhoofd.
  
  'Ik heb Washington gevraagd driehonderd mariniers te sturen om te helpen Amerikaanse levens en eigendommen te beschermen,' zei hij.
  
  'Mariniers!' snauwde ik.
  
  'God nog aan toe, we kunnen niet achterblijven bij de Russen. Zij voeren hun mannen al aan, met de zegen van New Delhi.'
  
  'Wou je hier soms de Derde Wereldoorlog beginnen?'
  
  'Als die schoft dat wil... '
  
  'Briljant.'
  
  Hij keek me scherp aan.
  
  'Heb je niet van de Rode Vloot gehoord?' vroeg hij. 'Ze hebben een smaldeel dat op trainingsmanoeuvre naar de Golf van Bengalen opstoomt. Twaalf schepen onder aanvoering van een kruiser met geleide raketten.'
  
  'Weet je, het zou je kunnen lukken,' zei ik. 'Jullie zakken zouden elkaar hier net zo lang op de vingers kunnen tikken tot er echt een atoomoorlog van komt. Waarom scheiden jullie niet uit, zodat jullie eindelijk eens na kunnen denken?' .Ik kwam overeind en liep naar zijn bureau toe. Slocum deinsde achteruit.
  
  'Heb je verder nog iets over de vijftiende gehoord?'
  
  'Onafhankelijkheidsdag? Nee.'
  
  'Je zei dat er misschien iets aan het broeien was, weet je nog? En ik heb gehoord dat het Russische consulaat opgeblazen zal worden. Jouw legatie kan best op hetzelfde moment geraakt worden.'
  
  Slocum was alert. Dit raakte hem rechtstreeks.
  
  'Weet je zeker dat er die dag iets gaat gebeuren?'
  
  'Nee. Maar ik heb zo'n idee dat dezelfde mensen die de bommen plaatsen op de vijftiende augustus iets spectaculairs van plan zijn. Je zou er niet gek aan doen de mensen van het consulaat op de avond van de veertiende te evacueren.'
  
  'Oh, God,' zei hij. 'Kunnen we dan niets doen?'
  
  'Jazeker,' zei ik. 'Vertel je schildwachten de kinderen op straat uit de buurt van het consulaat te houden.'
  
  'De kinderen?'
  
  'Ja. En help mij te zoeken naar een tempel met een rode toren. Ik moet de grootste plattegrond van de stad hebben waar je over beschikt.'
  
  Slocum drukte op de knop van zijn intercom. Enkele minuten later spreidde zijn secretaresse een plattegrond op zijn bureau uit.
  
  Met het landgoed van kolonel Woe als centraal punt, trok ik een cirkel met een straal die een jongen in enkele uren te voet zou kunnen afleggen. Toen liet ik enkele Indiërs van Slocums staf aanrukken en vroeg hun de tempels die zich binnen die cirkel bevonden aan te wijzen.
  
  Ze wisten er twee met een rode toren.
  
  'De een is een kopie van de befaamde Overwinningstoren,' vertelde een Indiase secretaresse van in de vijftig me. 'Hij heet de Qoetb Minar. Hij is gebouwd van rode zandsteen en is ruim dertig meter hoog met een wenteltrap naar de top.
  
  Hij is vóór de afscheiding gebouwd. Van de tempel is nu niet veel meer over.'
  
  'En de andere?'
  
  'Dat moet de Ossiaanse tempel in het oosten van de stad zijn. Het is gedeeltelijk een ruïne; er gaan maar weinig mensen heen.'
  
  Ik bedankte haar en ging naar buiten waar Choeni in de auto wachtte. Toen ik haar vertelde wat ik te weten was gekomen, wees ze me de weg naar de eerste tempel die de vrouw had genoemd.
  
  Toen we er een kwartier later aankwamen, zag ik dat de Qoetb Minar als tempel niet veel voorstelde...het was niet meer dan een hoge rode toren. Ik zocht iets anders, al wist ik niet zeker wat. Een soort algemeen hoofdkwartier met ruimte voor een heleboel mensen - iets dat afgelegen, verborgen lag, waar de autoriteiten niet zouden zoeken.
  
  De Ossiaanse tempel zag er veel belovender uit. Vierkante zuilen stutten stenen bogen, er stonden de façades van ingestorte gebouwen, en het binnenplein was een wirwar van neergestorte stenen. Op een hoek stond een rode toren van twee verdiepingen. De ruïnes strekten zich uit tot een dichte vegetatie van struiken en bomen. In een zachte spiraal rees rook tussen de bomen op.
  
  'Ik ga een kijkje nemen.'
  
  'Ik ga me je mee,' zei Choeni.
  
  We liepen door de ruïnes. Sommige delen waren opgeruimd zodat de gelovigen er konden komen om de zegen van hun goten af te smeken.
  
  Tussen de ruïnes vonden we een veel gebruikt paadje dat langs de rand van de tempel naar het struikgewas voerde. We waren bijna bij de bomen eer ik een grote donkergroene tent zag.
  
  We stapten geruisloos van het pad het struikgewas in om er een blik op te werpen. Aanvankelijk zagen we alleen de bomen en de grote linnen tent. Toen merkte ik een kleine vuurkuil en een emmer op. Een man kwam uit de flap van de tent, rekte zich uit, keek om zich heen, hoestte, spoog op de grond en ging weer naar binnen. Verder zagen we niemand. Een paar rookspiraaltjes kringelden van het vuur op. Achter ons hoorden we een geluid - half een snik, half een kreet van woede met een toets van hysterie. Ik draaide me om en zag een gestalte over het pad aankomen dat wij zojuist gevolgd hadden.
  
  Het was een man die snel maar enigszins mank liep. Toen hij naderbij kwam, zag ik dat hij breedgeschouderd en sterk was, een man die makkelijk een kind bang kon maken. Ik was benieuwd of dit Zakir zou zijn.
  
  We doken weg in de bosjes toen hij langskwam. Hij keek niet in onze richting. Zijn ademhaling klonk gejaagd, en ik vermoedde dat hij hard had gelopen. Ik wendde me tot Choeni zodra hij ons gepasseerd was.
  
  'Ga terug naar de auto en wacht op me,' zei ik. 'Ik ga hem volgen.'
  
  Het pad leidde naar de andere kant van de ruïnes en tussen een groepje bomen door. Al spoedig bevonden we ons aan de achterkant van de oude tempel. Er was slechts één muur blijven staan. Hij was opgetrokken uit grote blokken steen en tien meter hoog en dertig meter lang. De man leunde tegen deze muur om op adem te komen. Toen keek hij achter zich, zag niemand en wrong zich door dicht struikgewas dat kennelijk een opening verborg. Hij verdween.
  
  Ik gaf de man twee minuten, rende toen naar die plek en vond de opening.
  
  Het was donker daarbinnen. Ik luisterde naar mijn eigen adem die door mijn longen jaagde. Verder was er geen geluid. Ik knipte mijn lantaren aan en liet de smalle straal rondzwaaien. Ik bevond me in een aarden gang, vlakbij een dozijn treden die omlaag voerden.
  
  Onderaan de trap vond ik kaarsen en Amerikaanse lucifers. Een spoor van kaarsvet op de grond voerde naar rechts. De gang hier was hoger, ruim twee meter, en uitgehakt in harde klei, misschien zandsteen. Twintig stappen verder zag ik een vaag licht dat danste en flakkerde. De tunnel rook ongelooflijk oud.
  
  Ik sloop langzaam naar het licht. Ik hoorde niets. De gang maakte een scherpe bocht. Ik bleef staan om mijn ogen te laten wennen aan het nieuwe licht. Voor me uit lag een ruimte van zeven vierkante meter met een plafond dat hoger was dan de tunnel. Twee gangen ontsproten aan de kamer. Eerst zag ik niet waar het licht door ontstond. Toen zag ik fakkels, gevoed door een soort olie, die in houders aan de vier muren brandden. De kamer was verlaten.
  
  Ik stak snel de kamer door naar de dichtstbijzijnde opening en liep de gang in. Ik bleef staan en keek om. Niemand scheen me nog gezien te hebben. Deze tunnel was ko^t en kwam uit op een langere gang die zich over ruim zeventig meter uitstrekte eer hij een flauwe bocht beschreef. Aan de hoofdtunnel lagen met regelmatige tussenpozen kamers. Het leken de cellen te zijn waar de monniken, ontstegen aan de wereld, hadden gemediteerd.
  
  Aan het eind maakte de tunnel weer een bocht, werd breder en lichter.
  
  Fakkels verlichtten de route achter me, maar voor me uit leek het een ander soort licht. Toen zag ik de eerste lamp die aan een elektrische draad hing. Hier splitste de tunnel zich: ik ging naar rechts waar met tussenpozen van zeven meter elektrische lampen hingen. Een stukje verderop kwam de tunnel uit in een grote zaal. De tunnel werd nu smaller en voerde naar een klein balkon in de achterwand van de zaal.
  
  Beneden me heerste drukke activiteit. Vijftien jongens, de meesten tegen de twintig, zaten rond een tafel en schilderden ijverig blikjes zwart. Anderen sneden stukken lont af. Weer andere jongens deden de lege blikjes in dozen en droegen ze door een gewelf naar een andere ruimte.
  
  Een golf van opwinding overspoelde me. Ik had de bomfabriek gevonden, of althans één van de plaatsen waar de terroristen hun bommen van twee kwartjes maakten. Maar ik voelde me ook kil worden toen ik besefte dat de jongens hier ouder waren dan de knaap die ik bij de chemische fabriek het kaliumnitraat had zien ophalen. Ze zagen er uit als soldaten. Ze schenen te weten wat ze deden, alsof ze getraind waren.
  
  Niemand had me gezien, maar ik kon de balkonrichel niet oversteken zonder opgemerkt te worden. Ik ging terug en probeerde de linkertunnel. Hij maakte een flauwe bocht, liep toen verder in ongeveer dezelfde richting als de andere afsplitsing. Al spoedig voerde ook deze langs een aantal cellen. Deze waren in gebruik. Er lagen strozakken in en groezelige ransels die wellicht de aardse bezittingen van de tienerjongens bevatten.
  
  Deze tunnels konden tot kilometers onder Calcutta doorlopen. Ik moest snel een uitweg zoeken of langs de route teruggaan die ik net gevolgd had. Voor me lag weer een lege ruimte. Er stonden een bureau en een paar stoelen in en daarachter bevond zich een houten deur in een lijst.
  
  Er bevond zich niemand in de ruimte. Ik liep er snel doorheen naar de deur. Deze was niet op slot.
  
  Toen ik hem opende, zag ik weer een andere gang die naar de oppervlakte leidde. Ik liep naar buiten en ging terug naar de Mercedes.
  
  Choeni was er niet.
  
  Ik hoorde haar uit het donker aan de overkant van de straat roepen.
  
  'Nick, hier ben ik.'
  
  Ik tolde om en een zesde zintuig klikte in mijn brein. Misschien was het een geluid of een glimp van een metalen voorwerp in de zon. Ik weet het niet, maar ik dook ineen en greep naar mijn Luger.
  
  Toen zag ik hem...de forse Indiër die ik naar de tempel was gevolgd. Hij kwam van de voorkant van de auto op me af. Hij zwaaide onhandig met een hakmes boven zijn hoofd. Onmiddellijk lag de Luger in mijn hand.
  
  Hij kon uiteraard niet tegen het pistool op, maar hij bleef op me afkomen. Ik deinsde achteruit en riep een waarschuwing. Ik wilde hem niet doden. Ik was er zeker van dat het Zakir Shastri was en ik had hem beslist levend nodig. Hij doorkliefde de lucht voor mijn gezicht en hakte nogmaals toen ik me terugtrok.
  
  In wanhoop schoot ik één keer, op centimeters van zijn gezicht, bij wijze van waarschuwing, en een tweede keer in zijn arm. Door de inslag van de kogel tolde hij om en stortte neer; maar hij krabbelde overeind en kwam op me af, terwijl zijn arm slap langs zijn lichaam hing.
  
  Ik schoot weer op hem, ditmaal in het been. Hij viel naar voren alsof hij omgesmeten werd.
  
  Instinctief stapte ik achteruit en hield mijn pistool gereed voor een tweede aanvaller, maar de enige bewegingen die ik kon zien waren van Choeni die van de overkant op me afrende.
  
  Ze wierp zich in mijn armen, maar ik duwde haar van me af. Ik hoorde achter ons het geluid van dravende voeten. De jongens uit de tempel stroomden naar buiten en klommen aan de achterzijde van de ruïnes in een oude vrachtwagen.
  
  Ze sloegen op de vlucht, maar ik moest de man op de grond in bedwang hebben eer we hen konden volgen. Ik rolde hem met mijn voet om op zijn rug.
  
  Hij was dood. Een gat ter grootte van mijn vuist was opengebarsten op de plek waar zijn navel zich had bevonden. Choeni stond naast me, ogenschijnlijk niet beroerd door het bloed. 'Wie is het?' vroeg ze.
  
  Ik viste de portefeuille van de man uit zijn zak en vouwde hem op de grond open. De naam op de papieren was duidelijk leesbaar.
  
  'Zakir Shastri.' Ik had hem eindelijk gevonden.
  
  Ik knielde naast het lichaam. Ik zag onmiddellijk de bloedige gaten in arm en been. Ik had niet gemist. Iemand anders had hem in de rug geschoten. De kogel was aan de voorkant naar buiten gekomen en had de navel als een ontluikende bloem voor zich uit geschoven.
  
  Iemand wilde Shastri dood hebben eer hij kon praten, iemand die aan de overkant van de straat had gestaan toen de forse Indiër zijn met zelfmoord gelijk staande aanval met zijn mes uitvoerde.
  
  Maar wie?
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 10
  
  
  
  
  'Kijk!' riep Choeni.
  
  Ik kwam overeind en keek achterom naar de vrachtwagen. Volgeladen met jongens stoof hij snelheid winnend de straat door. Hij zwenkte om een heilige koe die in de goot lag te ontwijken, spoot toen recht op een kleine mensenmenigte af die uit hun huis kwamen op het geluid van de schoten. De mensen stoven naar de kant en de vrachtwagen rammelde de hoek om.
  
  'Kom op,' riep ik tegen Choeni. 'We volgen hem.'
  
  De achterruit barstte toen we in de Mercedes sprongen. De kogel veroorzaakte een spinnenweb over de hele ruit. Een tweede kogel sloeg in het portier en kwam ergens in de bank onder me tot rust.
  
  Kennelijk was Shastri niet het enige doelwit, maar ik had nu geen tijd om terug te schieten.
  
  Ik gaf gas en de Mercedes sprong als een pijl uit de boog naar voren. Op de hoek kantelden we bijna, en Choeni gilde terwijl ze probeerde zich schrap te zetten.
  
  We sprongen tegen de trottoirband op, en reden dertig meter over het trottoir en caramboleerden tenslotte weer terug naar de straat. Ik zag de vrachtwagen voor ons uit rijden en nam gas terug om een andere wagen als dekking voor ons te laten rijden.
  
  'Ben je geraakt?' vroeg ik Choeni.
  
  Ze keek naar me op en schudde haar hoofd. Ze bleef door de achterruit kijken, maar we werden niet gevolgd. Ze was bang.
  
  'Hou een oogje op de vrachtwagen,' beval ik. 'Als we die kwijtraken, kunnen we weer helemaal opnieuw beginnen.' Een halve straat achter de vrachtwagen rijdend volgden we hem verder de stad in. Een half uur later stopte de truck bij de zij-ingang van het Doem Doem-vliegveld en de tiener-jongens sprongen uit de bak. De chauffeur, een magere Indiër in een westers pak, dreef ze het stationsgebouw in.
  
  We stapten uit de Mercedes en volgden hen naar het platform. Een oude DC-3, die er uitzag alsof hij tijdens de Tweede Wereldoorlog in Birma had gevlogen, stond op hen te wachten.
  
  Toen ze instapten, vloekte ik in mezelf. Het was niet eenvoudig om een vliegtuig te schaduwen.
  
  'Kun je hun vluchtplan te pakken krijgen?' vroeg ik Choeni. 'Misschien kan Raj je helpen.'
  
  Ze dacht er even over na eer ze naar het trappenhuis van de verkeerstoren liep. Toen ze terugkwam stond de DC-3 al aan het eind van de startbaan.
  
  Ze keek blij en hield een bos sleutels voor me op.
  
  'Ze gaan naar Raxaoel,' zei ze. 'Op de hellingen van de Himalaya bij Nepal. Ruim zevenhonderd kilometer hier vandaan.'
  
  'Hebben we ook een vliegtuig?' vroeg ik.
  
  'Een Piper Comanche,' antwoordde ze. 'Heb je die wel eens gevlogen?'
  
  'Ja.'
  
  'Ik ook.' Ze pakte mijn hand en nam me mee naar buiten. 'Straks is het donker,' protesteerde ik. 'Weetje zeker dat er een verlicht vliegveld is?'
  
  Ze lachte. 'Maak je geen zorgen. We gooien lucifers uit om de landingsbaan te verlichten.'
  
  Ik aarzelde, maar ze draafde voor me uit naar de hangar. Toen ik daar aankwam had ze al gesproken met de geüniformeerde politieman en riep bevelen naar de mecaniciens. Ze rolden de Comanche naar buiten en we gingen aan boord. Tien minuten later stegen we op en koersten naar het noorden.
  
  Het was een lange vlucht, en het was donker eer we de lichten van het dorp zagen. Ze sprak door de radio en beneden werd het veld verlicht door autolampen. Choeni cirkelde een keer eer ze de machine vol zelfvertrouwen neerzette op de hard aangestampte aarde van het vliegveldje. Er stonden slechts twee andere vliegtuigen aan de grond, en een ervan was de DC-3 die we in Calcutta hadden zien opstijgen. Choeni taxiede naar de parkeerplaats en we zetten de machine aan vleugel en staart vast eer we de DC-3 gingen bekijken. Hij was verlaten. Er was geen spoor te zien van de bemanning of de jongens die we in Calcutta aan boord hadden zien gaan.
  
  In het kleine stationsgebouw zat een man achter de balie, een regeringsbeambte. Hij keek verveeld, tot Choeni hem een kaartje in haar portefeuille liet zien. Toen klaarde hij op en kwam met de theepot tevoorschijn. Terwijl we het slappe brouwsel dronken, vertelde hij ons dat een uur voor wij aankwamen een machine vol jongens was geland en dat een vrachtwagen hen had afgehaald.
  
  Meer wist hij niet. Hij bracht ons naar een achterkamer waar we tot de ochtend konden rusten.
  
  Bij het eerste daglicht liepen we over de aarden weg naar het dorp.
  
  De aanblik van het dorp beviel me niet. Een paar stenen huizen, desolate, winderige heuvels, een straat met een paar magere bomen in de onvruchtbare aarde, en overal stof. De aarden weg was verhard en vertoonde de recente sporen van een vrachtwagen.
  
  Ik zag slechts één ander voertuig in de omgeving, een oude Rambler, die vreemd en niet op zijn plaats leek zo hoog in de uitlopers van de Himalaya.
  
  Choeni sprak met de eigenaar van de Rambler. 'We hebben uw auto nodig om de omgeving te verkennen,' zei ze. 'Er is zoveel dat we vanuit de lucht niet kunnen zien. We zullen u er goed voor betalen.'
  
  De man had geen belangstelling. Hij zei dat de auto niet kon rijden en draaide zich om naar de steen die hij aan het hakken was.
  
  Bij een volgend huis vroegen we of de inwoners misschien een vrachtwagen vol jongens hadden zien passeren. Aanvankelijk luisterde de vrouw geduldig. Toen werd ze kwaad om iets dat Choeni zei. Haar ogen fonkelden en ze smeet de deur dicht.
  
  Choeni was ontdaan. 'Dat doet men in India gewoon niet,' zei ze. 'We luisteren, we zijn het oneens, en we lachen voortdurend. Die vrouw was bang. Het bevalt me niet.'
  
  Bij het volgende huis ondergingen we een soortgelijke afwijzing, al ging dit gematigder. De oude man die er woonde leek immuun voor angst. Hij was al te dicht bij het graf. 'Niemand zegt iets over de vrachtwagen,' zei hij. 'We hebben hem al eerder gezien met zijn lading jongeren. Maar zij die te veel vragen stellen maken het niet lang. Ga terug naar Calcutta. Hier heerst alleen de dood. Zelfs door met u te praten maak ik mijn familie verdacht. Ga naar huis.'
  
  Hij stapte achteruit en deed de deur dicht.
  
  Choeni fronste verward. 'Misschien kunnen we beter teruggaan,' zei ze. 'We bezorgen deze mensen moeilijkheden. Daar hebben ze zonder ons al genoeg van.'
  
  'Bedoel je dat we de moeilijkheden die in Calcutta aan het broeien zijn maar gewoon moeten vergeten?'
  
  'Nee, maar we kunnen het Raj vertellen. Als het nodig is kan hij er het leger op afsturen.'
  
  Ik zei nee en bleef de sporen van de vrachtwagen volgen. Ze aarzelde slechts een moment eer ze me inhaalde. Ze maakte geen tegenwerpingen meer terwijl we door het dorp liepen en het bochtige spoor van de vrachtwagenbanden naar de hoge hellingen volgden. Achter ons kwam het dorp tot leven. De boeren kwamen uit hun hutten en bekeken ons nieuwsgierig. Kennelijk waren vreemdelingen, in elk geval westerlingen, zeldzaam in deze streek. Ik was benieuwd of het nieuws van onze aanwezigheid voor ons uit zou snellen.
  
  We liepen drie kilometer tegen de helling op en rustten bij de eerste paar struiken die we zagen. We bevonden ons in een klein ravijn. Ik stond naar de bergen te kijken met hun muts van eeuwige sneeuw.
  
  'Het is hopeloos,' zei ik, meer tegen mezelf dan tegen Choeni.
  
  'Wat?' vroeg ze.
  
  'We weten niet eens wat we zoeken. De bergen strekken zich over honderden kilometers uit. Die vrachtwagen kan alle kanten uit gegaan zijn. We hebben geen schijn van kans hem te voet bij te houden.'
  
  'Zullen we dan teruggaan?' vroeg ze hoopvol.
  
  Ik gaf geen antwoord. De tijd was nu mijn tegenstander. Als we teruggingen zouden we een volle dag verliezen. De vijftiende was te dichtbij.
  
  Ik verkende de horizon weer, stukje bij beetje, terwijl ik me zorgvuldig concentreerde en mijn blik dan naar het volgende stukje landschap liet glijden. Eindelijk zag ik het... een flauwe beweging in de struiken, driehonderd meter voor ons uit.
  
  We werden in de gaten gehouden . Dat was een goed teken. Maar degenen die we zochten konden nog altijd makkelijk buiten zicht blijven in het lage struikgewas dat overal op de uitlopers groeide, en een leger kon zich verborgen houden in de ravijnen en kloven die tot aan de bergen liepen.
  
  We hadden geen kans de vrachtwagen of de jongens te vinden als ze er voor zorgden buiten zicht te blijven. De mensen die we zochten zouden naar ons toe moeten komen. Dat was onze enige hoop.
  
  Daarom haalde ik de Luger uit zijn holster en mikte min of meer in de richting van de beweging die ik aan de horizon had gezien.
  
  Choeni slikte. 'Wat doe je nou? Bon je gek geworden?'
  
  'Ik probeer gevangen genomen te worden,' zei ik. 'Gevangen?'
  
  'Door de mensen van de vrachtwagen.' Ik haalde de trekker over en het pistool blafte één keer. 'Ga jij terug naar het vliegtuig,' zei ik. 'Vlieg naar Calcutta en haal hulp.'
  
  Ik haalde de trekker weer over.
  
  'Nee,' protesteerde ze. Ze trok mijn hand omlaag en belette me nogmaals te vuren. 'Het zal je dood worden.'
  
  'Ga terug,' hield ik aan, maar ze verroerde zich niet.
  
  Ik stopte de Luger in zijn holster en nam haar in mijn armen. Haar lichaam beefde tegen het mijne.
  
  'Misschien kan ik je helpen,' zei ze. ik heb mijn opleiding gehad, weetje.'
  
  Ik wilde haar van me afduwen, maar het was te laat.
  
  Nog bijna eer we het geluid van de motor hoorden, kwam er een kleine vrachtwagen over de weg uit de bergen aanstuiven.
  
  Vier mannen, voorzien van legerkoppels en met het geweer in de aanslag, sprongen uit de bak. De vier lopen werden op mij gericht.
  
  'Hee, wat is dat nou?' vroeg ik verontwaardigd. 'Wat hebben die geweren te betekenen?'
  
  Een lange, magere Indiër met een tulband stapte uit de vrachtwagen en bekeek ons.
  
  'U hebt geschoten,' zei hij in het Hindoes, en hij herhaalde het in volmaakt Engels.
  
  'Een slang,' loog ik. 'Een cobra. Hij had mijn vrouw laten schrikken.'
  
  Hij negeerde de leugen en bekeek Choeni nauwkeurig.
  
  'Bent u met dat rode vliegtuigje naar het dorp gekomen?' vroeg hij.
  
  Ik knikte.
  
  'Waarom bent u hier geland? We liggen hier ver van de toeristenroutes.'
  
  'We zijn aan het sightseeën. Dit is mijn eerste keer in India.' De man met de tulband bekeek Choeni twijfelachtig, en ik dacht snel na.
  
  'Ik heb mijn vrouw bij de Verenigde Naties in New York leren kennen,' legde ik uit.
  
  Hij geloofde me niet, maar zette het spelletje nog even voort.
  
  'Zou u met ons mee willen rijden?' vroeg hij beleefd.
  
  'Ja,' stemde Choeni in. 'Ik ben nogal moe.'
  
  Gracieus liep de man voor ons uit en hielp Choeni bij het instappen op de voorbank. Ik klauterde naast haar en zag de gewapende mannen in de bak klimmen.
  
  De motor kwam tot leven en een fractie van een seconde zag ik een geweerkolf in de achteruitkijkspiegel. De kolf kwam hard op mijn schedel neer. Ik had alleen maar tijd om een stukje naar links te duiken. Het was een schampende slag, maar de zware houten kolf raakte me toch hard genoeg om mijn hersens woelig te laten schudden. Ik had dat zieke gevoel dat je overvalt vlak voordat de bewusteloosheid haar zacht fluwelen mantel over de geest uitspreidt.
  
  Later, toen ik kreunend ging zitten, ontdekte ik dat mijn handen en enkels gebonden waren. Mijn handen bevonden zich voor mijn lichaam, en twee van de paramilitaire mannen die de wacht bij me hielden hadden hun pistool op mijn buik gericht.
  
  Ik wist niet hoe ver we gereden hadden, maar ik kon niet meer dan twintig minuten bewusteloos geweest zijn. Eer ik me verder nog iets kon afvragen, remde de vrachtwagen af en kroop door een hek. Aan beide zijden bevonden zich rollen prikkeldraad en een dubbel hek van staaldraad.
  
  De lange man kwam naar de achterkant van de vrachtwagen.
  
  'Snij de touwen om zijn enkels los en breng hem naar mijn bureau,' zei hij.
  
  'Hee!' zei ik gespeeld woedend. 'Wat heeft het te betekenen om me neer te slaan en vast te binden?'
  
  Een van de soldaten sloeg me met de rug van zijn hand in het gezicht. De anderen lachten.
  
  Ze duwden me voor hen uit, en ik hoorde Choeni achter ons. Ze sloeg weinig damesachtige taal uit tegen de twee gewapende mannen die haar min of meer droegen terwijl ze een andere richting insloegen.
  
  Het was een haveloos troepje, ondanks de militaire bijverschijnselen. De soldaten in de vrachtwagen duwden en porden me terwijl ik tussen hen naar een laag gebouw met een deur maar zonder ramen aan de linkerkant liep. Eén lamp voegde zijn licht toe aan het schijnsel dat rond de deur naar buiten viel. Ik werd naar binnen geduwd, en de deur ging snel achter me dicht.
  
  De kamer was een soort kantoor met dossierkasten, een bureau en een schrijfmachine.
  
  'Op uw papieren staat dat u Matson heet, Howard Matson,' zei de man met de tulband. 'Ik wil de waarheid weten. Wie bent u, en waarom bent u hier aan het rondsnuffelen?'
  
  'Ik ben een zakenman, meer niet.'
  
  'Met deze dingen bij u?' Hij hield Wilhelmina en Hugo op. Die hadden ze me kennelijk in de vrachtwagen afgenomen. Hij legde ze opzij en wendde zich met een griezelige grijns naar me toe. 'Kom, meneer Matson, u onderschat ons.'
  
  Ik besloot de rol van de verwaande Amerikaan nog een poosje te blijven spelen, hoewel ik vermoedde dat mijn bewakers meer van me wisten dan ze bereid waren toe te geven.
  
  'Hoor eens,' snauwde ik, 'misschien ben je een hele piet voor deze stomme Indiase boeren, maar wat mij betreft ben je gewoon een gangster die mensen lastig valt. Jij en je huurlingen zien er kloterig uit. Ik heb meer discipline gezien bij een troep wolven. Probeer niet tegen mij aan te leunen, anders leun ik zo hard terug dat je gaat klappertanden. En maak nou mijn handen los!'
  
  Het was de oude overdonderingstruc, en hij beantwoordde aan zijn doel. Het maakte hem in de war en kwaad. Hij ging staan en gaf me een harde klap; ik draaide weg en terwijl ik me omdraaide gaf ik hem een harde trap. Toen werd ik van achteren in de nieren geraakt. De pijn was verschrikkelijk.
  
  Ik verzette me niet meer en liet me door twee van de mannen naar een tafel trekken. Ze sneden de touwen door en duwden hun pistolen tegen mijn hoofd.
  
  'Uitkleden,' beval hun aanvoerder. 'Helemaal.'
  
  Ik maakte geen tegenwerpingen. Toen mijn kleren waren weggelegd, trokken ze me ruw op de tafel en bonden me daar op vast met gespreide armen en benen.
  
  Hun aanvoerder hinkte naar de tafel en snierde met bruine tanden naar me.
  
  'En nu, meneer Matson,' begon hij, 'wilt u ons misschien iets over uzelf vertellen. Wie bent u? Wat doet u hier?'
  
  'Ik ben een Amerikaan,' zei ik onverzettelijk. 'Meer hoefje niet te weten. Als de Amerikaanse consul dit te horen krijgt
  
  Hij lachte. De mannen om hem heen eveneens.
  
  'De consul? In Calcutta? U maakt een grapje, meneer Matson, of hoe u ook heet. Over twee dagen is er geen Amerikaans consulaat in Calcutta meer. Misschien zelfs geen Calcutta meer. Maar dat weet u allemaal al, is het niet?'
  
  Ik zei dat ik niet wist waar hij het over had. Hij knikte overdreven geduldig.
  
  'Natuurlijk, natuurlijk,' zei hij en wendde zich af. Toen hij zich weer naar me omdraaide, zag ik het lange scheermes in zijn hand. Opeens was ik er zeker van dat het toch niet zo'n goed idee was geweest om me gevangen te laten nemen.
  
  'Heb je wel eens pijn gevoeld, Matson?' vroeg de man. 'Folterende, onverdraaglijke pijn die je ingewanden uiteenrijt en je laat gillen om een snelle dood?'
  
  Het scheermes flitste langs mijn gezicht; het was vijftien centimeter lang en zo scherp geslepen dat het zacht in het ochtendlicht glinsterde. Toen het mes mijn huid voor de eerste keer raakte, dacht ik niet dat het doel trof - de snee was zo beheerst, zo glad. Ik draaide mijn hoofd om naar mijn linkerhand te kijken. Het lemmet was begonnen bij het topje van mijn wijsvinger, sneed over mijn handpalm, ging verder langs mijn pols en omhoog tot aan mijn schouder, draaide toen en stokte vlak boven mijn sleutelbeen.
  
  De eerste pijn welde op toen ik het mes in mijn pols zag snijden. Ik deed mijn ogen dicht, maar het was begonnen. Ik wilde gillen.
  
  'Hebt u wel eens gehoord van de dood van de duizend sneden, meneer Matson? Het is een oude oosterse foltering, meestal toegepast als men informatie verlangt en het leven van de betrokkene geen waarde heeft. Oh, ik zal niet zeggen dat alle slachtoffers van de duizend sneden sterven. Een paar hebben het overleefd. Hun lichaam is een en al litteken. Kijk eens hoe de sneden net door de eerste huidlaag gaan zodat er zich maar een paar druppels bloed langs de snijlijn vormen. Terwijl we verder gaan, vinden we nieuwe wegen en gaan we dieper en dieper. Als de sneden zich van het hoofd en de borst naar de schaamdelen verplaatsen, gilt zelfs de sterkste man. Weinig mensen kunnen de pijn doorstaan.'
  
  De volgende snee was net als de eerste, maar in mijn rechterhand en -arm. Ditmaal ging het scheermes dieper...een schroeiende, brandende pijn die me onwillekeurig een gesnuif van verrassing door de neusvleugels ontlokte. Mijn tanden en lippen waren op elkaar geklemd. Ik dacht: 'Als ik weiger mijn mond open te doen zal het makkelijker zijn om mijn pijnkreten binnen te houden.'
  
  De lange man verstond zijn werk. Ik zag een gloed van plezier in zijn ogen, een verstrakking van de spieren rond zijn neus en de opgekrulde lippen terwijl het mes weer naar mijn lichaam - ditmaal mijn kin - kwam en een derde snijlijn over mijn borstkas en buik trok.
  
  De Indiër sprak weer. Ik opende mijn ogen zonder te weten wanneer ik ze gesloten had.
  
  'De pijndrempel is interessant. Sommige westerlingen knappen op dit punt helemaal af. Bij de eerste snee vertellen ze al alles wat ze weten. Bij de tweede snee jammeren ze en smeken om genade. Bij de derde snee worden ze hysterisch of vallen flauw. Uw pijndrempel ligt veel hoger of uw training is beter dan ik had gedacht.' Hij beëindigde de snee. 'Nu de vragen. Wie heeft u gestuurd om ons te bespioneren?'
  
  Ik zweeg. Ik moest een uitweg zien te bedenken, een manier om te ontsnappen. Voorlopig zag het er hopeloos uit. De knopen in de touwen waren vakkundig; door ze te strekken wist ik dat er geen speling rond handen en voeten was. De tafel was smal en makkelijk te kantelen, maar zelfs als ik me omrolde, kon ik niet veel doen.
  
  'Wie heeft je gestuurd om ons te bespioneren, Matson?'
  
  Het mes kwam een halve centimeter van de andere snee op mijn arm neer. Ditmaal sneed het dieper en ontlokte me een zucht van pijn.
  
  De deur ging open. Een soldaat stak zijn hoofd naar binnen. 'Brand!' riep hij. Zijn gezicht was opgewonden, en hij herhaalde het alarm. 'Brand, kapitein! Buiten.'
  
  De aanvoerder trok een kwaad gezicht. Hij leek teleurgesteld door de onderbreking toen hij het scheermes weglegde. 'Niet weglopen, Matson,' zei hij.
  
  Hij en de bewakers renden de deur uit en ik slaakte een zucht van verlichting. Ik had er geen idee van wat er buiten aan de hand was, maar ik verwelkomde de onderbreking.
  
  Ik wilde door de pijn mijn ogen weer sluiten of om hulp roepen, maar beide ideeën waren zinloos. Ik mocht geen seconde verknoeien.
  
  Ik keek de kamer door. Aanvankelijk zag ik geen enkele uitweg, geen manier om me te bevrijden van de touwen die in mijn huid beten. Toen dacht ik aan de olielamp die op het nabije bureau stond te branden.
  
  Hoe langer ik naar de lamp keek, des te sneller nam het idee vorm aan. Het was een gok, maar de kansen waren beter dan wanneer ik zou wachten tot de kapitein terugkwam met zijn dodelijke scheermes. Als ik de lamp maar kon omstoten en de touwen rond mijn polsen boven de vlammen kon krijgen, had ik een kans.
  
  Maar het was niet makkelijk er bij te komen. Ik kon me nauwelijks bewegen. Door te wippen en te kronkelen kon ik de tafel maar een klein stukje laten overhellen. Het kostte me al mijn kracht om voldoende te rollen en te woelen om hem te laten wankelen. Maar eindelijk kantelde de tafel en viel op zijn zij. De val verdoofde me en verhoogde mijn pijn.
  
  Ik schatte de afstand tot het bureau en schoof de tafel langzaam naar rechts. Toen rolde ik om op mijn buik zodat de tafel op mijn rug lag en ik gebruikte hem als stormram tegen het bureau. De lamp wankelde, viel toen om. Hij brak op de grond en ontplofte in een poel van vlammen.
  
  Gelukkig was de lamp niet erg vol, maar ik moest toch snel aan het werk eer de olie de aarden vloer doordrenkte.
  
  Het kostte me al mijn kracht om ver genoeg op mijn zij te rollen om mijn handen boven de vlammen te houden zodat het vuur langzaam de stevige koorden waar ik mee was gebonden kon doorknagen.
  
  Al spoedig begonnen de vlammen mijn polsen ook te schroeien. Ik rukte hard met mijn rechterhand om hem van de vlammen weg te krijgen. Het touw bleef branden.
  
  De pijn flitste door mijn brein. Het touw brandde en ik zag dat het de haren op mijn pols schroeide en mijn huid rood werd. Opnieuw rukte ik met mijn rechterarm; het touw beet pijnlijk in mijn pols. Nog een ruk en mijn pols was bevrijd.
  
  Ik trok de rest van het touw van mijn hand, pulkte toen aan de knopen rond mijn linkerarm. Ze waren goed gelegd. Mijn hele rechterhand en -pols vlamden van de pijn. Maar dit was mijn enige kans om weg te komen. Eindelijk kwamen de knopen los; ik rukte de touwen van mijn voeten en pakte mijn kleren. Mijn pistool en mes lagen op het bureau. Ik kleedde me aan, trok mijn schoenen aan en was gereed om te vertrekken toen de lange Indiër door de deur naar binnen kwam. Hij zag er niet bepaald blij uit toen hij mij en het op zijn maag gerichte pistool zag.
  
  Hij staarde er naar in de verwachting dat ik hem zou neerschieten. Hij was zelfs zo op het pistool geconcentreerd dat hij nauwelijks het mes in mijn andere hand zag. Het drong zijn lichaam vlak boven zijn liezen binnen.
  
  Er klonk een gorgelend geluid van zijn lippen terwijl hij van het mes weg deinsde en zijn handen voor de wond sloeg. Toen gleed hij op de grond.
  
  Hij was niet dood toen ik hem omrolde.
  
  'Waar is het meisje?' vroeg ik.
  
  'Weg,' zei hij. Er kwam bloed uit een mondhoek en hij kokhalsde. 'Ze had brand in haar kamer gesticht. Alsjeblieft ... Help me. Ik ...'
  
  Toen was het opeens gebeurd, hij was een lijk aan mijn voeten.
  
  Het speet me. Ik had hem liever in leven gehouden, maar een mes is geen nauwkeurig wapen.
  
  Ik keek om me heen. In een hoek stond een automatisch geweer en op een plank lagen twee handgranaten. Ik stak de granaten in mijn zakken en hield het geweer in de aanslag toen ik naar de deur liep. Ik moest er achter zien te komen wat hier gebeurde dat verband hield met Calcutta, en ik moest Choeni zoeken. Ik trok de deur open en stapte naar buiten.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 11
  
  
  
  
  Ik ging behoedzaam naar buiten. In de kamer had ik een gewatteerd jasje gevonden, zodat ik me meer deel van de omgeving voelde uitmaken. Met mijn hoofd omlaag zou ik voor korte tijd misschien voor een van de schildwachten kunnen doorgaan.
  
  Ik snoof de rook van de brand op en hoorde het geschreeuw van de mannen die de vlammen bestreden die uit een met gras bedekte hut opstegen.
  
  Ik had een binnenplaats betreden die omzoomd werd door gebouwen van een verdieping welke de indruk gaven van een fort uit het oude Amerikaanse Westen. Er stond een dozijn gebouwen, waarvan er drie op barakken leken en een dat kennelijk eetzaal was. Voor een van de bouwsels stonden drie vrachtwagens.
  
  Slechts door de opwinding over de brand werd ik niet opgemerkt door een dozijn geüniformeerde mannen terwijl ik me in de richting van de vrachtwagens haastte. Ik was er bijna toen er vanachter het dichtstbijzijnde voertuig een man verscheen. Hij liep recht op me af, zijn hand waarschuwend opgeheven. Hij keek me nieuwsgierig aan, deinsde toen achteruit en scheen op het punt te staan om hulp te roepen toen ik hem aanriep. Verrast en achterdochtig kijkend kwam hij naar me toe.
  
  'Eén kik en je bent er geweest,' zei ik. 'Draai je om en ga naast me lopen. Ik heb een geweer op je gericht.' Ik sprak snel in het Hindoes, in de hoop dat hij het begreep.
  
  Hij draaide zich om en de angst op zijn gezicht was zo groot dat ik hem bijna kon ruiken. We liepen tweehonderd meter tot we aan de top van de helling kwamen en gingen aan de andere kant naar beneden. Toen we buiten het gezicht van het kamp waren, duwde ik hem op de grond.
  
  'Heb je het meisje gezien?' Hij knikte. 'Waar is ze heen gegaan?'
  
  Hij wees naar de helling waar we ons op bevonden. 'Wie heeft hier de leiding?' vroeg ik.
  
  'Dat weet ik niet,' zei hij met van angst trillende stem. 'Ik ben Naga maar, de kok. Ik weet het niet.'
  
  'Okay.' Ik gebaarde met het geweer dat hij moest opstaan. 'Wijs me waar het meisje naar toe is gegaan.'
  
  Hij ging me snel voor de helling op in westelijke richting. We kwamen op een rotsplateau dat een klein dal omzoomde. Beneden zag ik een dozijn huizen waarvan enkele half verbrand en andere geheel verwoest waren. We keken vijf minuten zonder enigerlei beweging te zien. Hij wees langs het struikgewas naar een plek op ongeveer vierhonderd meter voorbij het plateau.
  
  'Daar is de commandopost. Als de dame tot hier is gekomen, heeft ze zich waarschijnlijk beneden verstopt om te wachten tot het donker wordt.'
  
  We glipten van steen naar struik, van rots naar boom. Toen we op tweehonderd meter afstand waren stak Naga zijn hand op. We hoorden iemand praten. We gingen voorzichtig vijftig meter verder en zagen hen. De commandopost lag zeven meter onder de rand van het rotsplateau.
  
  We verkenden de omgeving, maar er schenen geen schildwachten gepost te zijn. Geruisloos kropen we naderbij tot we vlak boven hen op het plateau lagen. Ik trok de pen uit de eerste handgranaat, bekeek toen nogmaals het doelwit. Zes mannen stonden in een bunker die diep in de helling was ingegraven. Twee van hen hadden een automatisch ge-
  
  weer. Een derde was bezig een kleine radio op te stellen. Een ander bekeek het dorp met een veldkijker.
  
  De granaat vloog de commandopost binnen. Toen had ik het geweer aan mijn schouder en het sprong op en ratelde terwijl mijn kogels de mannen besproeiden. De explosie kwam als een anticlimax. Twee van de mannen waren al neergestort. De granaat veranderde de rest in een kronkelende, bloedende massa. We wachtten niet om te zien of iemand het overleefd had. We renden de heuvel af, trokken om de commandopost heen en stormden naar de huizen vierhonderd meter in de diepte. Toen zag ik Choeni, die zich tussen de rotsen had verborgen. Vier mannen verder in de diepte waren tijdens het zoeken in haar richting getrokken, maar bij het geluid van de granaat en de kogels uit het automatische geweer waren ze in paniek geraakt en hadden zich teruggetrokken.
  
  Ze zag ons komen en rende naar me toe.
  
  Ik ving haar op in mijn armen en droeg haar verder. Een gedeelte van haar haar was geschroeid en haar gezicht was zwart van het roet.
  
  'Breng me niet terug naar het dorp,' zei ze bevend. Ik bleef staan. 'Maar daar vinden we beschutting.'
  
  'Nee. Het is...het is te afschuwelijk. Ze hebben niemand begraven. Ze hebben ze gewoon neergeschoten en laten liggen. Vrouwen en kinderen en oude mannen... '
  
  Ik draaide me om en keek Naga aan. Hij knikte. 'Het is waar. Ze laten hun mannen op echte mensen oefenen 'Blijf hier bij haar,' zei ik tegen Naga. 'Ik moet een kijkje gaan nemen.'
  
  Ik vertrok in looppas en rook het rottende, opgezwollen vlees eer ik twintig meter had afgelegd. Een dozijn buizerds vloog op toen ik bij het eerste huis kwam. De gedeeltelijke overblijfselen van een oude man en een jongen lagen in de straat.
  
  De muren van de huizen waren bespikkeld met gaten van granaten en kogels. De meeste huizen waren opgetrokken uit rotsblokken en specie en vertoonden honderden kogelgaten. Bij het volgende huis zag ik drie vrouwen. Van een van de lichamen waren de borsten afgesneden; een tweede had geen hoofd meer. Bij het laatste huis was een man ondersteboven aan een deur gespijkerd, en toen van dichtbij doodgeschoten.
  
  Ik rende terug zonder rond te kijken in de kapotgeschoten straat. Er zou een slachtpartij volgen als deze guerrilla's Calcutta ooit binnentrokken.
  
  Toen ik terugkwam op de plek waar ik Choeni had achtergelaten, trof ik alleen Naga in elkaar gekrompen op de grond aan. Ik kon hem niet helpen. Hij was op verschrikkelijke manier vermoord; zijn ingewanden waren uitgerukt en zijn keel doorgesneden. Er was geen spoor van het meisje te bekennen.
  
  Als zij haar hadden, moesten ze vlak in de buurt zijn...
  
  Het geratel van een machinegeweer klonk plotseling op en sproeide twee meter naar rechts een rij kogels neer. Ik draaide me om, maar zag niemand. Weer een salvo van het geweer en de kogels sloegen links van me in. Ik rolde naar een boom en vuurde in het wilde weg om hen te dwingen hun hoofd omlaag te houden, maar nog steeds zag ik niemand. Ik lag volkomen open en bloot. Voor hen was het alsof ze op haaien in een goudvissenkom schoten.
  
  'Heus, meneer Carter, het heeft geen zin u te verzetten,' riep een stem me toe. 'U bent geheel omsingeld, hopeloos in de minderheid. U bent te verstandig om te proberen hier doorheen te breken. Waarom gooit u uw geweer niet weg en komt u rustig hier naar toe?'
  
  De krachtige, overtuigende stem kwam uit een megafoon die rondom het kleine dal scheen te echoën.
  
  Ik gooide het geweer neer en ging staan terwijl ik mijn handen in de lucht stak. Vier 'rotsblokken' op de heuvel kwamen overeind, wierpen hun camouflage af en kwamen in de looppas naar me toe, met hun automatisch geweer op mijn borst gericht.
  
  De Indiase guerrilla's dromden rondom me en ontdeden me van Hugo en Wilhelmina. Toen duwden ze me ruw voor zich uit.
  
  We gingen niet naar het kamp terug. De bewakers voerden me hoog langs het kamp, waar we een tweede weg aan troffen. Ruim een halve kilometer achter de heuvel kwamen we bij een klein dal. Drie zijden waren loodrecht, alsof er een steengroeve was geweest. Achterin bevond zich een grote grot. Voor de ingang van de grot was een zware prikkeldraadversperring opgericht.
  
  De bewakers namen me mee naar de versperring. Ze openden een klein gedeelte, duwden me naar binnen en sloten het prikkeldraad meteen weer. Ik zag ongeveer dertig mensen - sommige waren ziek, sommige huilden, alle waren ze slecht gekleed en kennelijk niet gevoed. Ik draaide me om naar het prikkeldraadhek en zag een goed geklede man in een heldergroen uniform met balken op de schouders. Hij keek naar het kamp.
  
  'Meneer Carter. Kom naar voren, alstublieft.'
  
  Ik liep naar het prikkeldraad.
  
  'We hebben bericht uit Calcutta gekregen,' zei hij terwijl hij me nieuwsgierig door zijn bril bekeek..'We hebben zojuist de naam van onze vooraanstaande gast vernomen. Ik heb veel over u gehoord. De man die niet gedood kan worden. Misschien krijgen we wel een plaatsje in de geschiedenisboeken.'
  
  Ik negeerde zijn schimpscheuten. 'Wat gaat er op vijftien augustus gebeuren?' vroeg ik. 'Dat is de grote dag. is het niet?'
  
  Hij keek dreigend. 'Dat zul jij niet meer meemaken.'
  
  Hij draaide zich om, bedacht zich toen iets. 'Maak je geen zorgen om het meisje,' zei hij. 'Ze komt in het dorp bij je.' Toen hij weg was, probeerde ik mijn gedachten te ordenen.
  
  Kennelijk was hij niet de leider. De man die ik moest hebben zou zich veilig in de stad bevinden om de laatste maatregelen te treffen.
  
  Ik moest die man vinden. Maar eerst moest ik zien in leven te blijven, en op dat moment leek dat al moeilijk genoeg.
  
  Ik bekeek de grot. Het hek voor de ingang stond onder stroom, waarschijnlijk krachtig genoeg om me te roosteren, en de muren waren rotsen van vijftien meter dik. Je kon er je hele leven aan besteden om daar doorheen te graven. Ontsnapping leek uitgesloten.
  
  Ik was niet alleen, maar de mensen die mijn lot deelden zouden weinig hulp kunnen bieden. De meesten waren oud en zwak, waarschijnlijk boeren die een bestaan bij elkaar schraapten op de harde grond van de heuvels. Ze bereidden zich op de dood voor met een onverstoorbaarheid die alleen de Hindoe bezit. Ze zaten met gekruiste benen en gebogen hoofd op de aarden vloer en zongen aanhoudend hun gebed aan de goden: 'Hare Krisjna, Hare Rama.'
  
  Ze waren voorbereid op de volgende stap in de lange reïncarnatie cyclus. Maar dat was ik niet.
  
  Ik liep tussen hen door, probeerde hen te wekken uit hun fatalistische verdoving, maar geen van hen leek me te zien. Pas toen ik bij een jongeman kwam die tegen de muur geleund zat kreeg ik een reactie.
  
  Hij lachte toen hij me zag. 'Zo, ze hebben dus een grote vis verschalkt. Bent u Engelsman?'
  
  'Amerikaan,' zei ik.
  
  'Wees welkom. Tegen de middag zijn we allemaal dood.'
  
  Ik knielde naast hem en hield hem een sigaret voor. Hij pakte hem aan en verslikte zich in de rook.
  
  'En jij?' vroeg ik. 'Hoe komt het dat ze jou dood willen maken? De anderen zijn oud. Waarom willen ze jou niet hebben?'
  
  'Ik hoorde bij ze,' zei hij. 'Ze hadden me in Calcutta aangeworven. Ze gaven me te eten en zorgden voor mijn zusje.
  
  Toen zag ik het dorp hier. Ik kon niet zo moorden, en daarom hebben ze me hier gestopt bij de paria's, de leprozen en de weduwen die voor de ziel van hun mannen bidden.' Hij zweeg en keek woedend naar de bewaker. 'Straks komen ze om vier of vijf mensen uit te zoeken en naar het dorp te rijden. Als we niet snel genoeg zijn, worden we met bajonetten of schoten afgemaakt. Ik heb het ze al eerder zien doen.'
  
  De jongeman beefde van angst en woede.
  
  'Weet je wat ze van plan zijn?' vroeg ik. 'Van wat ze op Onafhankelijkheidsdag willen doen? Heb je daar iets over gehoord?'
  
  Zijn bruine ogen flitsten in mijn richting als de tong van een cobra. 'Natuurlijk, maar hoe weet u daarvan? Ze hebben het ons verteld, maar u komt van buiten.' Hij haalde zijn schouders op en staarde gehurkt naar de grond. 'De grote revolutie. Als we konden zouden we Calcutta en heel West Bengalen bezetten. Ze zeiden dat de politie aan hun kant stond; de Amerikanen en de Russen zouden elkaar beschieten. Het enige wat wij hoefden te doen was de Howrahbrug en het spoorwegstation opblazen, dan de Chowringiweg overvallen en alle huizen in brand steken. Calcutta zou in zo'n paniek verkeren dat we met honderd man konden optrekken en de hele staat bezetten.'
  
  'Zou het lukken?' vroeg ik.
  
  De jongeman schudde zijn hoofd. 'Ik weet het niet. Ze hebben al maandenlang mensen getraind. Ze noemen het het Bevrijdingsleger van Calcutta. Het teken wordt gegeven als de consulaten de lucht in gaan. Kleine groepen zullen de sleutelposities overvallen. Het zou kunnen lukken.' Hij haalde zijn schouders op.
  
  'Voor ons doet het er niet toe,' vervolgde hij. Iedere ochtend houden ze oorlogsspelletjes in het dorp. Ze nemen steeds de sterksten om als verzetje voor de rekruten te dienen. Daarnaast hebben ze zich van de mensen in het dorp beneden ontdaan om ze het zwijgen op te leggen.'
  
  Ik kwam overeind en liep langs de muur terwijl ik in de donkere hoeken van de grot tuurde. 'Is er een manier om hier weg te komen?'
  
  Hij schudde ontkennend zijn hoofd.
  
  Ik doorzocht mijn zakken, maar behalve mijn riem had ik niets. De wurgdraden konden me nu niet helpen. Ik had ook lucifers in de riem, maar in de vochtige grot zou niets branden.
  
  Het moest in het dorp gebeuren. Daar zouden we enige bewegingsvrijheid, een kans hebben. Ik keek naar de ineengedoken gestalte die eens een jongeman was geweest.
  
  'Hoe zou het in het dorp toegaan als we daar komen?'
  
  Hij lachte, een hol, spottend geluid.
  
  'Het heeft geen zin je tegen het onvermijdelijke te verzetten. Je moet je gewoon ontspannen en bidden voor een beter leven in het hiernamaals.'
  
  Ik bukte me, pakte hem beet en trok hem overeind, waarna ik hem hard tegen de vochtige grotwand duwde.
  
  'Je moet me precies vertellen wat er in het dorp gebeurt. Als je het gezien hebt, vertel me dan wat de mannen met de geweren doen, waar de slachtoffers heen gaan.'
  
  Ik liet mijn greep op zijn arm verslappen. Zijn ogen keken me nu fel aan; alert, bang, kwaad.
  
  'Ze nemen vijf of zes mensen mee naar de top van het rotsplateau, laten ons dan los, schieten in de grond en dwingen ons het dorp in te gaan. Er staan zeventien huizen, hutten en schuurtjes. We moeten proberen ons te verbergen. Als het de beroepssoldaten zijn, werken ze gesmeerd, drijven ons op, schieten ons misschien in onze benen zodat we ons niet in een ander huis kunnen verstoppen. Als het laatste huis doorzocht is, schieten ze ons neer of trainen met de bajonet op ons. De jonge rekruten zijn het ergst. Ze wedden om te zien hoe lang elk slachtoffer in leven blijft.'
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Wat voor wapens hebben ze?'
  
  'Geweren, automatische geweren, handgranaten en lange messen.'
  
  Ik wilde tegen de vochtige muur leunen toen ik bij het prikkeldraadhek voor de ingang beweging zag.
  
  'Ze komen er aan,' zei de jongeman.
  
  'Hoe heet je?' vroeg ik.
  
  'Noem me maar Joe - een goeie Amerikaanse naam.'
  
  Ik liep van hem weg en leunde afwachtend tegen de muur. Er kwamen twee bewakers binnen, gevolgd door vier jongemannen in burger. Alle zes hadden automatische wapens. De langste bewaker keek naar mij en gebaarde.
  
  'Naar buiten!' riep hij. 'Jij bent de eerste!'
  
  Ik liep langzaam; de punt van een bajonet prikte pijnlijk in mijn billen. Een tweede bewaker trok Joe overeind en duwde hem naar de ingang. Het licht verblindde me toen ik door de opening in het hek liep.
  
  Met toegeknepen ogen zag ik vijf mensen in mijn buurt. Joe was een van hen. Er waren drie vrouwen en een oude man, die lang maar uitgeteerd was. De oude man verliet de grot, draaide zich toen naar de zon en ging op de grond zitten.
  
  'Sta op!' brulden de bewakers. Hij negeerde hen.
  
  Er werd met een bajonet in zijn arm geprikt, maar hij verroerde zich niet. Het lemmet doorboorde de spieren van zijn bovenarm. Pas toen gilde hij. De bewaker knikte en de vier tieners met hun automatische wapens haalden messen tevoorschijn en vielen op de oude man aan.
  
  De messen kwamen omhoog en sneden en hakten diep in het vlees, tot de oude gestalte kantelde en plat op zijn rug viel. De messen bleven flitsen in het zachte zonlicht en de lemmeten waren nu kleverig rood. De man maakte geen geluid meer, er klonk alleen een zacht geborrel terwijl de laatste adem van zijn bebloede lippen kwam.
  
  'Genoeg,' zei de bewaker. Hij sprak tegen de vijf die van ons groepje waren overgebleven. 'Snel lopen. En ga niet uit de rij, anders ben je ter plekke dood. Hou de bewakers bij.'
  
  De jongemannen veegden hun messen af aan de broek van de oude man, duwden ons toen in een rij. Twee van de tieners gingen voorop en twee sloten de rij.
  
  De mars naar het dorp ging te snel; ik had nog geen plan kunnen bedenken om ons uit de nesten te helpen. Het verliep precies zoals Joe gezegd had. Bovenop het rotsplateau zeiden ze dat we naar de huizen moesten rennen. Terwijl ik omlaag keek zag ik een eenzame gestalte lager op de helling. Het was Choeni.
  
  Ik rende zo snel ik kon de heuvel af in de hoop dat ik niet in de rug geschoten zou worden.
  
  'Rennen,' riep ik toen ik bij haar kwam.
  
  We doken achter een stenen muur, en één ogenblik voelde ik me iets veiliger. Joe gleed naast ons. Ik deed mijn riem af, trok er een van de dunne wurgkoorden uit en gaf het aan hem.
  
  'Als je de kans krijgt, gebruik dit dan.'
  
  Hij fronste, glimlachte toen, en ik meende een glans van hoop in zijn ogen te zien.
  
  Eer ik iets anders kon bedenken, stoven er twee bruine gestalten om de hoek van het huis. Het waren jongens, niet ouder dan dertien. Ze hadden elk een geweer. Eerst vuurde de een, toen de ander, en ik hoorde het hete lood langs mijn hoofd suizen terwijl we wegrenden.
  
  Ik vond een deur en dook naar binnen terwijl ik Choeni meetrok. Het was het grootste huis van het dorp met een ruwe zolder aan de ene kant. De zolder was ongeveer drie meter breed, voldoende om ons voorlopig te verstoppen. We beklommen de houten ladder en stapten op de dikke vurenhouten planken. Op de vloer stond een kleine houten kist. Ik duwde Choeni naar de achtermuur en gebaarde haar te gaan liggen.
  
  Ik was benieuwd of de jonge jagers handgranaten hadden. Een tel later wist ik het. De kleine granaat vloog door het raam onder ons, ketste een keer, en ontplofte toen drie decimeter boven de grond. Ik had geen tijd om weg te duiken. Een deel van mijn lichaam was blootgesteld aan de schervenregen, maar ik voelde geen heet metaal. Toen de rook optrok, kwam een van de jonge jongens behoedzaam de kamer binnen. Met een kort automatisch machinepistool in de handen doorzocht hij de kamer snel, verscherpte toen zijn aandacht. Net toen hij omhoog keek naar de zolder, gooide ik de houten kist.
  
  Hij had geen tijd om hem te ontwijken. De kist joeg het wapen uit zijn hand en trof hem in de maag. Hij tolde half om, greep naar zijn maag en viel ademloos op de grond. Ik keek naar het machinepistool. Het kon onze redding betekenen. Maar net toen ik naar beneden wilde gaan, rende een tweede jongen naar binnen. Hij zag zijn kameraad op de grond liggen, tuurde argwanend naar de zolder en besproeide de vloer van onderen met een kogelregen uit zijn machinepistool. We werden gered door zijn slechte mikken en vijf centimeter stevig hout.
  
  Even later had hij de bewusteloze jongen naar buiten gesleept en het machinepistool meegenomen.
  
  Ik daalde de ladder af, en Choeni volgde me. Op de grond lag een brok steen ter grootte van een vuist. Daar moest ik het maar mee zien te doen. Ik wierp de steen met een snelle beweging naar buiten, drukte me toen plat tegen de muur en wachtte af. De steen raakte een stuk metaal van het aangrenzende huis en meteen hoorde ik een salvo geweervuur. Er kwamen voetstappen in onze richting. Ik probeerde het precies te timen. Op het laatste ogenblik dook ik door de deur en greep de jonge soldaat in volle draf. Ik smoorde zijn mond met een hand en sleurde hem naar binnen.
  
  Ik bond zijn handen en voeten met repen van zijn hemd terwijl Choeni een prop in zijn mond duwde. Het geweer dat hij bij zich had leek in orde, maar toen ik probeerde een patroon in de kamer te duwen, merkte ik dat het klemde. Blindelings stormden we de deur uit en gingen in de richting waar de jongen vandaan was gekomen.
  
  Een geluid achter me deed me omtollen met het geweer in de aanslag, maar mijn vinger verslapte op de trekker toen Joe op de grond terecht kwam met een geweer in zijn hand en naast ons kroop.
  
  Zijn gezicht stond kwaad. 'Ik heb er eentje te pakken genomen met het wurgkoord; ik heb er tenminste eentje te pakken gekregen.'
  
  'Ben je klaar om de heuvel op te gaan?'
  
  Joe knikte.
  
  Toen we de eerste muur passeerden, trok Choeni met een lijkwit gezicht aan mijn mouw. Een van de vrouwen die met ons was meegekomen lag op haar rug; haar buik was opengereten, haar borst was een massa bloed; haar hart lag in een van haar geopende handen.
  
  Ik trok Choeni langs de vrouw en rende naar het volgende huis. We hoorden weer schieten en gillen achter ons.
  
  We sprongen over een opgezwollen lijk. Hel gezicht was weggevreten door gieren. We hielden stil achter een muur, nu aan voor- en achterkant gedekt, en probeerden hijgend op adem te komen. Choeni zag er uitgeput uit.
  
  Ze nam het geweer van me over, bewerkte het trekkerhuis en het mechanisme een ogenblik, en ik hoorde de patroon op zijn plaats in het magazijn glijden. Ze gaf me het geweer met een zucht terug.
  
  Ik keek, op de grond liggend, behoedzaam om de hoek van de muur. Voor ons uit bevond zich niemand. De helling van de heuvel waar we enkele minuten tevoren waren afgerend, glooide driehonderd meter omhoog naar de top. Het was een lange tocht zonder dekking. Ik was er niet zeker van of Choeni het zou halen, maar ze zei dat ze zo ver was.
  
  We sprongen op, draafden langs de muur, gereed om de helling voor ons te bestormen. We haalden het niet. Choeni botste tegen een kleine jongen met een lang geweer. Haar hand schoot instinctief uit in een karateslag naar de nek, en de jongen stortte bewusteloos op de door bloed doorweekte grond. Choeni pakte zijn wapen.
  
  Achter hem stond een van de bewakers die ons had gebracht. Zijn machinepistool was op ons gericht.
  
  'Omdraaien,' zei hij.
  
  Ik schoot hem zo snel neer dat hij het geweer niet eens zag bewegen. De kogel trof hem in de borst en smeet hem twee meter achteruit in het rode stof.
  
  We renden verder.
  
  We waren pas halverwege de heuvel toen de kogels rond ons begonnen in te slaan. De geweren onder ons werden met precisie gehanteerd. We weken uit en renden verder, doken weg en sloegen een andere richting in, maar bleven steeds opwaarts gaan.
  
  Tien meter van de top kwam een gestalte met een automatisch geweer overeind die zijn lood op ons afvuurde. Joe schoot op hem maar miste. Opnieuw kwam mijn geweer omhoog en vuurde; de man tolde om en viel in onze richting de heuvel af. We renden langs hem en doken over de top.
  
  De man die in de jeep zat was meer verrast dan wij. De kampcommandant, de man in het kwieke groene uniform, had net een bruine fles laten zakken en veegde zijn lippen af. Ik schoot de fles uit zijn handen.
  
  Hij stak zijn handen boven zijn hoofd, en alle bravoure had hem verlaten nu de geweren op hem gericht waren.
  
  Ik rende naar voren, fouilleerde hem en vond wat ik deze afgelopen paar minuten van actie het meest gemist had ...Hugo en Wilhelmina. Het was een goed gevoel ze terug te hebben. Ik wendde me tot de commandant.
  
  'Uitstappen!' snauwde ik.
  
  Hij leek in de war.
  
  'Stap uit die jeep,' brulde ik hem toe. Hij sprong er uit en bleef bevend voor me staan. 'Trek je colbert en je hemd uit.' Hij fronste, maar deed wat ik zei.
  
  Ik nam hem zijn bril af en gooide die tussen de rotsen.
  
  Naar beneden, commandant. Naar het dorp.'
  
  'Nee, dat kun je niet doen!' gilde hij. 'Zonder mijn uniform herkennen ze me niet...'
  
  Ik sloeg hem neer met mijn vuist. Mijn voet trof hem eer de withete golf van haat uit me wegspoelde. Ik gaf Choeni het geweer, trok de man overeind en smeet hem over de rand van het plateau. Hij rolde een stuk, en toen vuurden Joe en ik kogels naast en achter hem af tot hij in paniek naar beneden rende, de hel die hij zelf had geschapen tegemoet. Toen hij bij de eerste huizen kwam, hoorden we het geratel van geweren en automatische wapens.
  
  Ik zette Choeni in de jeep. Joe ging achterin zitten en verruilde zijn geweer voor het automatische wapen van de commandant. We reden over het hobbelige pad naar het kamp. Ik vermoedde dat er maar een paar mannen op wacht zouden staan, omdat het grootste gedeelte van de soldaten in Calcutta zou zijn om te wachten op het sein tot de aanval.
  
  Choeni pakte het geweer toen we het eerste gebouw naderden. Ik schakelde in de tweede versnelling, gaf gas en gleed de eerste hoek om. De vier mannen die daar met messtinnetjes stonden vlogen weg toen we langs hen daverden. Verderop stonden twee vrachtwagens. Ik wees er naar en Joe schoot twee banden van elke wagen lek toen we erlangs stoven, waarna we de hoek omsloegen en door het prikkeldraadhek gierden.
  
  'Denk je dat het vliegtuig er nog staat?' vroeg ik. Choeni knikte. 'Ik hoorde de commandant tegen iemand zeggen dat hij als het donker was naar Calcutta zou vliegen.'
  
  Ik gromde. Dan zou het kleine vliegtuig getankt zijn en klaar voor vertrek staan. Maar zouden ze schildwachten bij het vliegveld hebben? Ik dacht van niet.
  
  We reden rechtstreeks naar het vliegveld en Choeni ging naar de manager om te zeggen dat we meteen zouden vertrekken. Hij fronste toen we in het toestel stapten en naar het eind van de startbaan taxieden. Ik had moeten weten wat er aan de hand was zodra ik de jeep in beweging zag komen. Hij reed op ons af onder een scherpe hoek en stopte op tweehonderd meter van onze machine.
  
  Choeni knikte toen ze de jeep zag. Ze gaf gas, liet de motoren warm draaien en reed toen over de startbaan recht op de jeep af. We stoven over het veld, en de man in de jeep sprong er uit en zocht dekking. Ik wilde de stuurknuppel grijpen om de jeep te ontwijken. Choeni beet hard op haar onderlip terwijl ze de ailerons bediende en de neus van het vliegtuig recht op het midden van de baan en de jeep gericht hield. Op het allerlaatste ogenblik trok ze de stuurknuppel hard naar achteren. De kleine machine leek oprecht verrast door dit verzoek, maar hij deed zijn best.
  
  Hij sprong omhoog op de plotselinge luchtstroom... toen hoorde ik het toestel bijna zuchten; we hadden nog niet genoeg snelheid voor dit soort manoeuvre. De machine kwam weer neer op de startbaan. Maar we waren over de jeep gehuppeld en gierden nu over de baan op weg naar een normale start. Ik meende een geweerschot te horen, maar het richtte geen schade aan.
  
  Ik leunde achterover in mijn stoel toen we eindelijk opstegen, en ik voelde de pijn en de brandwonden van de afgelopen paar uur. Mijn pols klopte waar hij door de vlammen was geschroeid. De sneden op mijn armen en borst prikten door het zilte zweet, en ik was zo moe dat ik een jaar wilde slapen.
  
  'We halen Calcutta nooit,' zei Choeni terwijl ze op de benzinemeter wees.
  
  'Zet hem neer op het dichtstbijzijnde vliegveld,' zei ik. 'Vannacht gaan we slapen, dan tanken we en vliegen morgen naar de stad.'
  
  Ze zuchtte van verlichting en boog zich naar voren om de kaarten te bekijken.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 12
  
  
  
  
  De volgende dag vlogen we lager over de Ganges, de grote rivier van het geloof voor de Hindoes. De Ganges heeft vele zijrivieren; een er van is de Hooghlyrivier die door Calcutta stroomt. We koersten naar het zuiden om de grote rivier tot aan de stad te volgen.
  
  Opeens zagen we iets dat op een zwarte stip leek aan de horizon. Eerst dacht ik dat het een meeuw moest zijn, maar een tiende van een seconde later besefte ik dat het een straaljager was die met twee keer de snelheid van het geluid vlak over de Comanche door de lucht raasde. De Comanche gleed sterk af, tolde half om en Choeni worstelde met de stuurknuppel om de neus op te trekken. Het voelde aan alsof we midden in een zwaar onweer zaten toen de slipstream van de gillende straaljager over ons daverde.
  
  Joe zat naast me in elkaar gedoken en zijn neusvleugels waren wijd gesperd van angst terwijl de machine dreigde uit elkaar te worden gereten.
  
  Er verschenen nog twee zwarte stippen aan de horizon. Choeni liet de Comanche in een duikvlucht zakken en ging zo laag mogelijk boven de bomen vliegen. Toen de straaljagers overvlogen, zag ik de grote rode sterren en de schuin geplaatste vleugels van MIG's-23. Het waren de beste toestellen die de Russen hadden.
  
  Choeni wees achter en boven ons naar een Russische bommenwerper. Nog zes slanke straaljagers flankeerden het moederschip.
  
  'Het ziet er naar uit dat de Russen een flinke strijdmacht aan voeren,' zei ik.
  
  Choeni ging over op de frequentie van het vliegveld en luisterde. Vrijwel meteen was de ether vervuld van Russisch en Engels. Beide groepen verzochten om landingsinstructies.
  
  'Zijn er ook Amerikaanse toestellen?' vroeg Choeni. We keken om ons heen. Toen we het Doem Doem-vliegveld naderden, zagen we twee formaties van straaljagers met driehoekige vleugels langs ons schieten, vier in elke groep. Het waren tweemotorige aanvalstoestellen van de Amerikaanse marine.
  
  Choeni pakte de handmicrofoon en tijdens een korte onderbreking in het radioverkeer kwam ze ertussen en vroeg om landingsinstructies.
  
  Het krachtige signaal van het station op het vliegveld daverde door de luidspreker en gaf haar onmiddellijk aanwijzingen.
  
  Een andere stem kwam in het Engels tussenbeide. 'Amerikaans toestel van vliegdekschip Lexington, we delen u mee dat u voorrangstoestemming tot landen hebt op baan zeven streep acht. Niet meer dan twee toestellen tegelijk alstublieft.'
  
  Het signaal werd verbroken, en de Russische toestellen kregen te horen dat ze over ongeveer zeven minuten op baan acht streep nul mochten landen.
  
  Choeni en ik keken elkaar aan. We hoefden niets te zeggen om uitdrukking te geven aan de angst die in ons opwelde. De twee grootmachten waren bezig hun strijdkrachten in de stad te verzamelen.
  
  Vriendschappelijke bezoeken werd dat genoemd. Of anders zouden ze een andere diplomatieke uitdrukking gebruiken om de invasie van Indiaas gebied te rechtvaardigen die nu op kleine schaal plaatsvond. Maar de resultaten zouden tragisch zijn als de twee machten op neutraal terrein met elkaar in botsing kwamen.
  
  Choeni bediende de instrumenten en liet de kleine Comanche gracieus zakken, waarna we landden aan het begin van de baan en naar het platform taxieden van de hangars voor privévliegtuigen.
  
  Ik had mijn wenkbrauwen in concentratie samengeknepen. Choeni's vragende blik deed me mijn gedachten onder woorden brengen.
  
  'Dit is de veertiende augustus. Morgen zou de grote dag zijn. We zijn zo dichtbij een oorlog dat ik er akelig van word.'
  
  Joe had me tijdens de vlucht verteld dat hij ons, hoewel hij niet veel van de terroristen wist, naar hun munitie-opslagplaats kon brengen, op een plek buiten de stad waar ze hun wapens hadden verborgen in afwachting van de grote aanval op de vijftiende.
  
  Als we hun munitie konden vernietigen, zouden we misschien in staat zijn de aanval op de consulaten te voorkomen en daarmee de aanstaande botsing tussen Rusland en de Verenigde Staten.
  
  Ik voerde de Mercedes een andere straat in en reed rond het grote gebouw dat de Russen voor hun diplomatieke werk in Calcutta gebruiken. De jaloezieën waren dicht. Een stevige rij Russische mariniers stond voor het gebouw. Ze hadden een geweer over de schouder en een bandelier met patronen rond hun lichaam. De Russen waren gereed voor de strijd.
  
  Ik zag niet hoe iemand dichtbij genoeg kon komen om een bom te werpen, maar ik had toch zo'n idee dat de man die we zochten zijn plannen al voltooid had. Op de een af andere manier was hij er doorheen gekomen. Maar hoe?
  
  Bij het Amerikaanse consulaat was een wegversperring aan beide zijden van het gebouw opgericht. Amerikaanse mariniers in groen vechtpak stuurden alle auto's terug.
  
  Ik nam Joe en Choeni met me mee en we begonnen ons door de verdedigingslinie rond het consulaat te worstelen. Tegen de tijd dat we door het grote hek gingen en de stoep naar de voordeur beklommen, was Slocum naar buiten gekomen om ons te begroeten.
  
  'Een flink legertje heb je hier,' zei ik. 'Staat de Indiase regering nog niet op het puntje het land uit te zetten?'
  
  'De mariniers?' zei Slocum. 'Die vormen een erewacht. We halen hier ook vliegtuigen naar toe ... om de Indiërs te helpen bij het vieren van Onafhankelijkheidsdag.'
  
  Ik meesmuilde om het excuus dat hij aanvoerde en vroeg me af hoe New Delhi zou reageren. Toen kwam Amartya Raj de stoep af.
  
  'De aanwezigheid van Russische en Amerikaanse troepen heeft mijn zegen,' zei de Indiase politieofficier nors. 'Vele regeringen sturen afgevaardigden ter viering van onze onafhankelijkheid.' Hij zweeg even en keek me nadrukkelijk aan. 'Maar voor subversieve elementen is er geen plaats in Calcutta, meneer Carter.'
  
  Hij legde de nadruk op mijn naam en trok zijn lippen in een harde, vastberaden streep. Slocum slikte en keek schuldig. 'Het spijt me,' zei hij tegen me. 'Meneer Raj ... hij is er achter gekomen wie je bent. Hij wil je arresteren.'
  
  Ik keek de forse Indiase politieman aan en grinnikte. Tartend stak ik mijn handen uit, klaar voor de handboeien.
  
  'Ga uw gang,' zei ik. 'Arresteer me maar.'
  
  'Er komen geen moeilijkheden meer,' zei Slocum met gemaakte zekerheid. 'Kolonel Woe en de mensen in New Delhi zijn bezig een verzoening tussen ons en de Russen te bewerkstelligen. En we hebben de Verenigde Staten gebeld. Binnen een week wordt een kommissie van onderzoek gestuurd.'
  
  'Een week?'
  
  'Ja.' Slocum probeerde nog steeds zelfverzekerd te klinken, maar het lukte hem niet. 'Zolang er geen verdere terroristische aanvallen komen ...' Hij liet zijn stem wegsterven.
  
  Raj negeerde hem. Hij bekeek me sceptisch, keek toen naar Choeni.
  
  'Hebben jullie een spoor?' vroeg hij. 'We moeten alle informatie kennen die jullie hebben.'
  
  Vertrouw hem,' zei Choeni tegen de forse Indiase politieman.
  
  Raj fronste maar liep voor ons uit naar het kantoor van Slocum. Het verbaasde me daar Alexander Sokolow te zien zitten. Zijn hoekige gezicht stond ernstig.
  
  'Nog steeds in leven, meneer Carter?' vroeg hij.
  
  'Helemaal,' zei ik.
  
  'En de jongen ... wie is dat?'
  
  'Een vriend.' Verder zei ik niets en Sokolow tuurde naar Joe. De Russische vos voelde de belangrijkheid van de jonge Indiër aan, maar hij ging er niet verder op in.
  
  'Meneer Sokolow is hier gekomen om een ultimatum af te geven,' zei Slocum. 'Zijn superieuren geloven niet dat wij oprecht zijn. Ze denken nog steeds dat wij achter de aanvallen op hun burgers in Calcutta steken. Ze denken dat het een onderdeel is van een groter plan om hen over de hele wereld in verlegenheid te brengen.'
  
  'Het gebeurt niet meer,' zei Sokolow zacht. 'Niet nog meer aanvallen, anders slaan we met geweld terug. Ik heb mijn orders.'
  
  Hij gromde, knikte fel en verliet de kamer. Toen hij weg was, stapte Raj naar voren. Hij fronste kribbig en deed geen poging zijn ongenoegen te verbergen.
  
  'Ik kan u niet laten doorgaan met uw onafhankelijke acties, meneer Carter. U bent een affront voor onze nationale trots. Of u vertelt me wat u weet of u wordt in het consulaat geconsigneerd tot deze zaak is opgelost.'
  
  Choeni ging tussen ons staan. Ze sprak rechtstreeks tegen mij.
  
  'Neem Raj met je mee,' stelde ze voor. 'Hij kan je helpen er levend uit te komen.'
  
  Waar moet hij me mee naar toenemen?' vroeg Raj kritisch. Ik wilde alleen naar de munitie-opslagplaats gaan, maar de Indiase politieman leek in staat dat moeilijk te maken. Met nog geen vierentwintig uur in handen, had ik geen tijd om tegenwerpingen te maken.
  
  'Goed,' zei ik tegen Raj. 'Maar geen vragen. En je gaat alleen mee. Verder niemand. Er is geen tijd om je bureau te waarschuwen.'
  
  'Dat is belachelijk,' protesteerde Raj. 'Het kan best een truc zijn om mij van het hoofdbureau weg te krijgen terwijl jij verder gaat de Russen dwars te zitten. Het kan best 'Hoor eens,' snauwde ik geërgerd. 'Voor zover ik kan zien is het mogelijk dat morgenmiddag de Derde Wereldoorlog in Calcutta losbarst. En we hebben misschien maar een kleine kans om dat te voorkomen. Als je wilt helpen, uitstekend. Anders ga ik alleen.'
  
  Joe en ik waren de deur al uit toen de forse Indiër ons volgde. Hij liep ons achterna naar de auto en reed zwijgend mee naar mijn hotel. In mijn kamer dook ik in de koffer die Hawk me had bezorgd en voorzag Wilhelmina van een nieuw magazijn. Ik pakte Pierre, het gasbommetje, plakte het op mijn been, en stopte een gasspuitende vulpen in mijn borstzak.
  
  Ik trok een schoon overhemd aan, pakte een schone zakdoek, een van de grote, chique linnen zakdoeken die Hawk altijd laat aanrukken als er op het hoofdkwartier een koffer voor me wordt gepakt.
  
  Ik bood Raj enkele speciale wapens aan, maar hij schudde zijn hoofd. Hij was tevreden met de zwaar verchroomde .45 op zijn heup.
  
  De zon was bezig in het westen achter de huizen te zakken toen we in de Mercedes klommen en ik Joe's aanwijzingen begon te volgen.
  
  Een uur later kruisten we nog altijd door de buitenwijken van Calcutta terwijl Joe zich probeerde te herinneren waar hij met Zakir gesproken had. Tenslotte gebaarde hij me naar de kant van de weg en sprong uit de auto zodra we stilstonden.
  
  Ja,' zei hij zeker van zichzelf. 'Hier in de buurt.' Hij maakte een gebaar met zijn arm, en wees over de rijstvelden die zich tot aan de rand van de stad uitstrekten.
  
  We betraden de rijstvelden, maar Amartya Raj aarzelde, vloekte zacht in zichzelf, noemde zichzelf een idioot omdat hij met ons was meegegaan. Pas toen ik sneller begon te lopen, volgde hij. Samen liepen we in zuidelijke richting tot we bij een stenen muur kwamen.
  
  'Hier is het,' zei Joe.
  
  Raj kwam naar voren en bekeek de muur kritisch. Hij zei dat hij niets sinisters kon zien aan de eeuwenoude stenen. Ik hield zijn hand tegen op enkele centimeters van een waarschuwingsdraad die over de top van de muur liep. De draad liep door schroefoogjes, twee centimeter boven de muur. Hij was afgesteld om zowel bij opwaartse als benedenwaartse druk te reageren. Raj zei niets, maar de draad verraste hem. Het was niet het soort ding dat je op de muur van een boerderij aantrof; het was een alarmsysteem dat je in de strijd verwachtte.
  
  Joe ging als eerste, nadat ik hem een zetje had gegeven. Hij stapte voorzichtig over de draad en sprong zacht op de grond. Toen hielp ik Raj over de muur en daarna volgde ik. Joe gebaarde van enige afstand. Ik liep naar hem toe. Het land binnen de muur was in weiden afgevlakt en de dijkjes van de rijstvelden waren lang geleden verbrokkeld. In het zachte maanlicht zag ik alleen grasland en kleine rijen bomen.
  
  We liepen langs de muur en gebruikten de bomen als dekking. Elke tweehonderd meter bleven we staan en luisterden.
  
  Niettemin zagen we de eerste schildwacht bijna over het hoofd. Hij leunde tegen een boom en keek niet in onze richting. Hij luisterde naar een transistorradio. We trokken om hem heen.
  
  De maan gleed achter de wolken toen we geruisloos naar het open weiland renden en een zwad van zo'n vierhonderd meter breed onderzochten, zonder precies te weten waar we naar uitkeken.
  
  Mijn aandacht werd getrokken door een vage rookgeur.
  
  Een tweede bries voerde de onmiskenbare reuk van goedkope sigaretten aan. We zagen een gloeiend vuurpuntje links van ons, op ongeveer driehonderd meter afstand.
  
  Al spoedig zagen we een schildwacht in een geïmproviseerd uniform. Zijn aanwezigheid was voldoende om ons er van te overtuigen dat we op het goede spoor waren. Zelfs Raj bukte zich dieper en bewoog zich behoedzamer toen we om de man heentrokken.
  
  Anderhalve kilometer voorbij de bomen zagen we een gunstig teken, een weg die langs een rij bomen liep.
  
  'Ja, zo zijn we in een vrachtwagen gegaan,' zei Joe, en de opwinding glom in zijn ogen.
  
  Honderd meter verder zag ik een lange, lage opslagruimte. Het dak was geheel bedekt met graszoden en struiken en de uiteinden glooiden, zodat het bouwwerk vanuit de lucht niet gezien kon worden.
  
  We trokken voorzichtig om het gebouw heen. Verderop stonden nog meer bomen. De weg liep dood, maar toen we ons tussen de bomen bevonden, zagen we een paadje dat in het struikgewas was uitgehakt. We volgden het en kwamen al spoedig bij een overdekt parkeerterrein. Eronder stonden enkele Indiase legerjeeps, die verrassend nieuw waren. Hoe waren ze hier in een kamp terecht gekomen dat naar ik aannam van de terroristen was?
  
  'Wat is er?' vroeg Raj op scherpe toon. 'Waarom wachten we?'
  
  'Die jeeps ... van het leger gestolen, lijkt me.'
  
  Raj antwoordde: 'Ja. Of aan de terroristen verkocht. Er heerst overal corruptie.'
  
  Joe trok aan mijn mouw, wees toen naar voren. 'Daar verderop,' zei hij gespannen. 'De munitieopslag.'
  
  Ik bekeek het terrein waar hij naar wees en zag voor de bomen lichten glinsteren.
  
  Halverwege de grote lichten kwamen we bij een laag stenen gebouw. Het stond open en bloot, zonder camouflage, en ik zag dat het er al heel lang stond. Er liep een weg rechtstreeks naar het bouwwerk die ten einde kwam bij een grote deur.
  
  Joe en ik wilden verder lopen, maar Raj maakte een fluisterende tegenwerping.
  
  'We kunnen beter teruggaan,' zei hij.
  
  'Waarom?'
  
  'Om versterkingen te halen. Ik kan honderd man bij elkaar brengen ... duizend, als het moet. We omsingelen de gebouwen en arresteren iedereen die er in zit.'
  
  Hij kwam overeind, maar ik trok hem naast me neer.
  
  'Vóór we terugzijn, zijn zij verdwenen,' zei ik.
  
  'Maar we kunnen daar niet alleen naar binnen gaan,' snauwde hij. 'We zouden geen schijn van kans hebben.'
  
  'Heb jij een beter idee?'
  
  'Het is illegaal,' wierp de forse politieman tegen. Ik wilde lachen. In plaats daarvan wenkte ik Joe, en we kropen dichter naar het gebouw toe.
  
  Een schildwacht met een automatisch geweer liep bijna recht op ons af. Een seconde later zou hij ons gezien hebben, maar Joe reageerde bijna instinctief. Hij kwam driest overeind en zei een hartelijke begroeting in het Hindoes, die de schildwacht afleidde.
  
  De man bracht zijn geweer in positie, maar het was te laat. Ik had hem al besprongen. En ditmaal had ik precies wat ik nodig had ... Pierre, het kleine gasbommetje dat ik tussen mijn benen had.
  
  Ik activeerde het voor het gezicht van de man en zag de verbijsterde uitdrukking toen hij diep inademde eer hij besefte wat er gebeurde.
  
  Hij was dood toen ik hem op de grond liet glijden. Het kostte slechts een halve minuut om het slot op de deur open te krijgen, en toen waren we binnen. Een dozijn kisten met granaten stond tegen een muur, voorzien van het embleem van het Indiase leger. Tegen de andere muur stonden kratten met geweren, sommige geopend, andere nog dichtgespijkerd. Er stonden zelfs enkele mortieren en bazooka's tegen de achtermuur, voldoende om een klein guerrillaleger uit te rusten. Maar het gebouw was voornamelijk gevuld met zelfgemaakte bommen - de dingen van twee kwartjes die gebruikt waren om de Amerikanen en Russen tegen elkaar op te zetten gedurende de afgelopen paar dagen. Ik stond de wapenvoorraad nog te bekijken toen er een schildwacht verscheen in de deuropening aan de andere kant van de lange, smalle barak.
  
  We hadden geen waarschuwing gehad - ik had hem niet gezien of gehoord. Hij scheen zo maar uit de schaduwen op te duiken, met zijn automatische wapen op de heup steunend.
  
  Hij was mager en jong, nauwelijks twintig, en hij droeg het geïmproviseerde uniform dat ik bij enkele van de soldaten in het dorp had gezien. Hij aarzelde niet; hij richtte en vuurde.
  
  Hij koos Joe als eerste en de jongen had geen schijn van kans. De kogels raakten hem in de buik en smeten hem achterwaarts. Hij was dood eer hij op de aarden vloer van het gebouw neerstortte.
  
  De volgende twee seconden leken een eeuwigheid te duren. Mijn hand zocht naar Wilhelmina, mijn benen bogen door en ik liet me op de grond vallen; en mijn ogen waren gericht op de borst van de schildwacht. Ik had het punt al uitgekozen waar ik hem zou raken als ik lang genoeg in leven bleef. In de borst, tussen de luchtpijp en het hart.
  
  Ik dacht niet dat ik het zou redden. Het automatische geweer zwenkte snel weg van Joe's bebloede lichaam en werd op Amartya Raj gericht. Een paar kogels voor de forse politieman en de rest voor mij; meer hoefde de schildwacht niet te doen.
  
  Terwijl ik omrolde, ving ik een glimp op van het gezicht van Raj. Het was strak, maar vertoonde geen angst. Hij scheen te wachten tot hij gedood zou worden. Hij had zijn handen langs zijn zijden.
  
  Ik lag op de grond en rolde weg om dekking te zoeken, toen het wapen van de schildwacht naar de buik van Raj zwenkte.
  
  Maar de schildwacht vuurde niet. Gedurende de tijd van een knipoog was het geweer recht op de lange politieman gericht.
  
  Toen Raj zich niet verroerde, draaide de schildwacht verder en zette de zwenking met zijn wapen voort. Maar zijn ritme was verbroken, en dat gaf mij de kans achter een stapel kratten te rollen. De schildwacht aarzelde, bang om in de explosieven rondom me te schieten.
  
  Ik vertrouwde op mijn wapen. Ik schoot twee keer; beide kogels troffen hem in de borst. Hij gilde een keer eer hij op de grond stortte.
  
  Toen het afgelopen was, kwam ik voorzichtig achter de kratten vandaan. Raj stond nog midden in het gangpad dat tussen de stapels munitie liep.
  
  We keken elkaar roerloos aan. Toen richtte ik mijn pistool op hem. Hij leek niet verbaasd.
  
  'Leg je pistool op de grond,' zei ik tegen hem.
  
  Hij grijnsde.
  
  'Geeft u de bevelen nu, meneer Carter?' snierde hij.
  
  'Jij bent een van hen,' beschuldigde ik hem.
  
  Ik raadde er maar naar, maar ik kon die seconde waarin de schildwacht de forse politieman scheen te herkennen en hem liet leven niet vergeten.
  
  'Je vergeet dat ik een hoge politiefunctionaris ben,' zei Raj. 'Dacht je dat iemand je zou geloven?' Hij glimlachte zelfverzekerd toen ik geen antwoord gaf.
  
  Hij hield zijn hoofd scheef en luisterde naar een geluid in de verte.
  
  Ik hoorde het ook - een vrachtwagen die schakelde terwijl hij tegen een heuveltje opreed.
  
  'Mijn mensen,' legde hij uit. 'Ze zijn gekomen om hun wapens op te halen.'
  
  'Voor morgen?'
  
  Ja.'
  
  'Maar wat denk je te bereiken?'
  
  'We werpen de staatsregering omver. We kunnen genoeg verwarring stichten zodat de centrale regering in New Delhi de staat van beleg afkondigt. Dat hebben ze al vaker gedaan. Alleen zullen wij er deze keer voor zorgen dat er geen officiële figuren in leven blijven om de zaak in handen te nemen.'
  
  'Behalve jij.'
  
  'Ja.'
  
  'Gelul,' zei ik. Ik gebaarde met mijn pistool naar de wapens om ons heen. 'Je hebt niet genoeg voorraden of mannen om de stad over te nemen, laat staan de hele staat.'
  
  Hij haalde zijn schouders op. 'We zijn bereid het er op te wagen.'
  
  'Wij?' vroeg ik.
  
  'Ik heb al genoeg gezegd,' zei hij.
  
  Hij keek over zijn schouder naar de deur waardoor we binnen waren gekomen. Buiten hoorden we de vrachtwagen stoppen en het geluid van mannen die er uitsprongen. Ze waren in een vrolijke stemming, praatten en lachten, zoals mannen doen eer ze de strijd ingaan. Toen de eerste door de deur kwam en Raj zag, glimlachte hij herkennend. Maar zijn gezichtsuitdrukking veranderde toen hij het pistool in mijn hand zag. Raj sprak hem scherp in het Hindoes toe, en de man deinsde weg van de deur. Buiten werd geschreeuwd en rumoer gemaakt; toen werd het opeens stil.
  
  Amartya Raj snierde weer tegen me. 'Nou, meneer Carter, wat doet u nu? U bent omsingeld. En u staat midden tussen enkele tonnen explosieven.'
  
  'Als ik er aan ga, ga jij er ook aan,' zei ik zacht.'
  
  Hij haalde zijn schouders op. 'Ik ben een Hindoe. Ik betwijfel of de dood voor mij even schrikwekkend is als voor u. Ik herhaal dus, meneer Carter, wat wilt u precies gaan doen? Geeft u me uw pistool of wacht u tot mijn mannen ons allebei tot een miljoen stukjes opblazen?'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 13
  
  
  
  
  Bij het pokeren kun je, als je laatste dollar op tafel ligt, net zo goed bluffen.
  
  Dus terwijl ik in dat pakhuis stond met een vrachtwagen vol mannen buiten en tonnen explosieven binnen, besloot ik te gokken. Er was maar één uitweg, en daarbij had ik Raj als escorte nodig. Hij moest zijn soldaten in bedwang houden als ik daar levend uit wilde komen. Maar zelfs de loop van een Luger tegen zijn hoofd scheen hem niet af te schrikken. Raj was een beroepsman, een getrainde expert in wapens en explosieven, net als ik. Maar ik had één voordeel, mijn reputatie. Dus gooide ik mijn kaarten op tafel en wachtte hoopvol af.
  
  'Geef me je pistool en je horloge,' zei ik.
  
  'Mijn wat?'
  
  Hij aarzelde, en ik tikte hem met de Luger tegen zijn slaap. Hij zakte op de grond en ik nam hem zijn horloge en de .45 af.
  
  Toen hij weer bijkwam, was ik net klaar met mijn knutselwerkje. Het was haastwerk, maar het zag er naar uit dat het zou werken.
  
  De kern van de hele zaak was een granaat. Ik had er de slagpen uitgetrokken en hem toen zo ver teruggeduwd dat hij de veiligheidspal net op zijn plaats hield. Daarna had ik het glas van Raj's horloge gebroken en de secondewijzer verwijderd eer ik een potlood op de wijzerplaat legde.
  
  Ik probeerde het er zo te doen uitzien dat de kleine wijzer van het horloge het potlood zou wegduwen. En het vallende potlood zou de hachelijk uitstekende pen van de granaat wegslaan. Als dat gebeurde, hadden we vier seconden de tijd om weg te rennen.
  
  Toen ik het aan Raj liet zien lachte hij. 'Dat meen je niet. Het lukt nooit.'
  
  Ik keek verbaasd. 'Oh? Waarom niet? In Hongkong is het wel gelukt. Misschien heb je er van gehoord. Ik had het toegepast als een boobytrap voor een oude Chinese smokkelaar. Zijn kop van zijn romp, precies volgens plan.'
  
  'Ja, goed,' gaf Raj toe. 'Eén keer, misschien. Als de pen maar net in de granaat steekt... als het potlood zwaar genoeg is ... als het horloge strak opgewonden is ... als ...'
  
  Ik had zin om te lachen. Zijns ondanks deinsde hij achteruit. Ik volgde hem. Drie meter, zes meter; we liepen achteruit, onze blik op het belachelijk uitziende stukje knutselwerk gericht. Het stond bovenop een geopende kist met mortiergranaten. Als de granaat ontplofte zouden ook de mortierpatronen en alle andere explosieven in het gebouw de lucht ingaan. Het zou een aanzienlijke vertoning worden. 'We kunnen natuurlijk hard weglopen,' zei ik.
  
  'Wat?' Zijn blik bleef op de granaat gevestigd.
  
  'Samen,' zei ik. 'We zouden naar de vrachtwagen kunnen rennen. Ik vlak achter je aan. Je zou naar je mannen moeten roepen terwijl we aan het rennen waren. Je zou moeten zeggen dat ze niet moesten schieten.'
  
  'Loop naar de hel,' zei hij.
  
  We waren zo ver mogelijk van de granaat weggelopen. We stonden vlakbij de deur. Ik hoorde zijn mannen buiten naar ons schreeuwen. Ze wachtten op zijn orders.
  
  'Neem er de tijd voor,' zei ik rustig. 'Ik bedoel, je hebt negentig seconden de tijd.'
  
  Hij keek me even aan, staarde toen weer naar de granaat.
  
  'Zeventig seconden,' zei ik. 'tijd zat. Het kan jou natuurlijk niet schelen ... als Hindoe en zo.' Ik keek op mijn horloge. 'Zestig seconden.'
  
  Hij begon te zweten. Ik ook.
  
  'Het zou kunnen lukken,' mompelde hij. 'Het zou misschien net kunnen lukken.'
  
  'Vijfenveertig seconden.'
  
  Nu keek ik naar het ding. Ik zweer dat ik het kon horen tikken.
  
  'Je gelooft niet dat het werkt, hè?' vroeg ik mezelf. 'Je gelooft niet ...'
  
  Ik maakte de zin in gedachten niet eens af. Opeens was het niet leuk meer.
  
  'Tweeëndertig seconden ... eenendertig.'
  
  Ik telde niet langer voor Raj. Ik telde voor mezelf. 'Verdomme, Carter,' riep de forse politieman. 'Schakel dat ding uit. In godsnaam.' Onwillig stapte ik naar de granaat toe. Hij greep mijn arm en hield me tegen. 'Nee, niet doen,' riep hij. 'Je zou het kunnen laten trillen. Je zou ...'
  
  Ik keek op mijn horloge. 'Mijn God, tien seconden ... negen ... acht.'
  
  'Rennen!' brulde hij. 'Vlug!'
  
  We dachten geen seconde na. We renden. Regelrecht de deur uit.
  
  Ik hoorde hem in het Hindoes schreeuwen en ik was vlak achter hem, met het pistool in zijn rug gedrukt. Ik begreep niet wat hij riep. Ik kon alleen maar hopen dat hij zijn mannen opdracht gaf niet te schieten.
  
  Ik zag zijn soldaten; enkele hadden hun geweer op ons gericht. Hij moest nog iets anders geroepen hebben, want opeens stoven de mannen uit elkaar. Ze vluchtten vlak achter ons aan.
  
  We waren bij de vrachtwagen toen Raj zich omdraaide en met zijn gespierde arm naar me sloeg. Hij raakte me op de kin, zodat ik even wankelde.
  
  Ik schoot de Luger af en miste.
  
  Iemand achter me schoot eveneens, en ik sprong naar de vrachtwagen. Ik vuurde nog twee snelle schoten op Raj af, maar ik kon niet zien of ik hem raakte.
  
  Toen vloog de munitieopslagplaats de lucht in. Het was óf mijn knutselwerkje dat de boel op gang bracht, óf het was een verdwaalde kogel. Dat zal ik nooit weten, maar het lage gebouw ontplofte als een reusachtig vuurwerk. De eerste flits was een verblindende straal licht die witte vlekken op mijn netvliezen achterliet. Daarna kwam de knal, een vuistslag van geluid die mijn trommelvliezen trof. Vervolgens kwam de hitte die me in mijn gezicht sloeg en de luchtdruk die me tegen de vrachtwagen smeet.
  
  Patronen en granaten die door de eerste ontploffing in de lucht waren geslingerd explodeerden toen ze op de grond neerkwamen. Geweerkogels kraakten in een dodelijk staccato terwijl puinbrokken rond me neerhagelden.
  
  Ik zag een man die de lucht werd ingeslingerd en zijn lichaam was gebroken en uiteengereten eer hij weer neerviel. Anderen waren onmiddellijk dood of strompelden in kringetjes door de kogelregen tot er in hun buurt een granaat ontplofte en hen in tweeën reet.
  
  Ik startte de vrachtwagen en reed recht over de droge rijstvelden naar de Mercedes. De ontploffingen verlichtten nog steeds de avondhemel achter me toen ik in de Mercedes stapte.
  
  Ik wist niet of er nog iemand in leven was bij het munitiedepot van de rebellen, maar ik was te verdoofd om me er zorgen over te maken.
  
  Ik had ruim een kilometer gereden eer ik besefte dat mijn linkerarm slap was. Mijn schouder deed pijn en toen ik mijn hand opstak om hem te bekijken, voelde ik de granaatscherven door de stof van mijn jasje steken.
  
  Ik was bang dat ik niet veel tijd had eer ik het bewustzijn zou verliezen, en ik had zo'n angstig vermoeden dat het probleem nog niet ten einde was. Ik had de voorraden van de terroristen vernietigd en misschien zelfs de meeste belangrijke mensen gedood, maar ik was niet voldaan. Er was nog een klein facet dat ik wilde nagaan.
  
  Ik had dus hulp nodig, iemand om me op de been te houden tot de crisis achter de rug was.
  
  Er was maar één plek waar ik heen kon. En ik hoopte dat ik er zou zijn eer ik bewusteloos raakte.
  
  C'hoeni's koele handen plakten zacht de pleisters over het gat in mijn schouder. Toen boog ze zich naar voren en kuste me op de pijnlijke plek.
  
  Instinctief rolde ik om en probeerde haar in mijn armen te nemen, maar de pijn was nog te hevig.
  
  'Arme schat,' zei ze. 'Gelukkig dat je niet gedood bent.'
  
  Ik ging zitten en probeerde me te oriënteren. Ik bevond me in haar appartement op het bed waar we elkaar nog zo kort geleden hadden bezeten.
  
  'Je bent met de Mercedes gebotst,' zei ze. 'Je raakte bewusteloos toen je de oprit inreed.'
  
  Ze liep weg van het bed en ging naar het raam. Toen ze de gordijnen opentrok, viel het zonlicht naar binnen.
  
  'Mijn God!' hijgde ik. 'Het is al ochtend.'
  
  'Je hebt de hele nacht geslapen. Dat had je nodig.'
  
  Ik wilde mijn kleren pakken en zij rende naar me toe en probeerde me omlaag te duwen.
  
  'Je begrijpt het niet,' zei ik. 'Het is de vijftiende ... de grote aanval... die kan vandaag plaatsvinden. We moeten het tegenhouden.'
  
  Ze lachte zacht en legde een hand op mijn voorhoofd. 'Herinner je je het niet? Daar heb jij een eind aan gemaakt.'
  
  'Wat?'
  
  'Het munitiedepot van de terroristen ... dat heb je gisteravond verwoest. Samen met Raj.'
  
  Ik fronste nieuwsgierig. 'Heb je dat dan gehoord?'
  
  'Natuurlijk. De hele stad weet het. Ik kon de ontploffingen hier horen.'
  
  Mijn brein voelde doezelig aan. Ik begreep niet helemaal wat ze zei, tot ze het weer over Raj had.
  
  'Amartya heeft me alles verteld.'
  
  'Raj? Leeft hij dan?'
  
  'Ja, gewond, maar hij leeft. Hij wil dat jij vandaag de plechtigheden in het gouvernementshuis bijwoont.'
  
  Ik vloekte in mezelf. De schoft leefde nog.
  
  'Hij laat een auto voor je komen,' zei ze. 'Een escorte.' Opeens begreep ik het. Ik wist te veel. Raj stuurde een escorte voor me, jawel - een paar beulen ongetwijfeld, die er voor zouden zorgen dat ik nooit meer een mond zou opendoen.
  
  'Wanneer?'
  
  'Zo dadelijk. Elk ogenblik.'
  
  Ik duwde haar opzij en liep naar het raam. Op het plein beneden zag ik een auto in de oprit keren. Choeni maakte tegenwerpingen, maar ik kleedde me snel aan, en probeerde haar de toestand inmiddels uit te leggen.
  
  We verlieten het appartement vlak voordat de twee mannen uit de auto op de oprit er aankwamen. Ze werden door Choeni's dienstmeisje naar de slaapkamer gebracht terwijl wij door de achterdeur ontsnapten.
  
  'Belachelijk,' sputterde Choeni toen we in haar roomkleurige Bentley stapten. 'Raj kan niets met de terroristen te maken hebben. Hij zou zijn mannen niet sturen om jou te vermoorden. Ik ken hem.'
  
  Maar op het moment dat ze het zei, verscheen er een .45 kogelgat in de motorkap van de auto. Een tweede verscheen in de bumper terwijl ik de Bentley over de oprit naar het hek sleurde.
  
  Toen we de straat inreden, zag ze de mannen in het raam van haar slaapkamer waar ze ons hadden gezocht. De pistolen in hun handen spoten nog steeds kogels in onze richting.
  
  'Het is waar,' zei ze. 'Dan is Raj dus de aanvoerder van de terroristen ... de man achter de bomaanslagen?'
  
  'Nee,' zei ik. Mijn antwoord verraste ook mij. Opeens voelde ik dat Raj niet de topman van de terroristen was, niet het brein achter het hele complot, hoewel ik er eigenlijk geen reden voor had - alleen dat bepaalde dingen die hij had gezegd of misschien de losse eindjes die nog rond wapperden me dwarszaten.
  
  'Wie is het dan?' vroeg Choeni.
  
  Dat wist ik niet. Hoewel we al ver genoeg van het huis waren om bang te hoeven zijn voor de mannen die Raj had gestuurd om me te vermoorden, drukte ik het gaspedaal diep in. Ik hield mijn blik op mijn horloge gevestigd. Ik had een angstig vermoeden dat de halve stad elk ogenblik de lucht in kon gaan.
  
  Choeni probeerde me te kalmeren. 'Rij wat langzamer,' smeekte ze. 'We hebben nu geen haast. Raj kan zijn plannen niet doorzetten,' argumenteerde ze. 'Je hebt hun voorraden vernietigd. Je hebt het grootste deel van hun mensen gedood. Hij kan hun plan niet uitvoeren.'
  
  Wat ze zei klonk redelijk, maar ik kon niet rustig aan doen. Ik werd nog door te veel vragen gekweld. Toen opeens meende ik te weten waar we de antwoorden konden vinden. Ik zei niets tegen Choeni toen ik de Bentley een hoofdstraat inreed en in zuidelijke richting naar het consulaat stoof. Er heerste al een feestelijke sfeer in de straat met vlaggen aan alle straatlantarens. De trottoirs begonnen zich te vullen met mensen in kleurige kleding die op weg waren naar het gouvernementsgebouw in het centrum van Calcutta.
  
  'Ze gaan naar de feestelijkheden,' zei Choeni.
  
  'Wanneer beginnen die?' vroeg ik gespannen.
  
  'Om twaalf uur.'
  
  Ik keek op mijn horloge. Het was half twaalf.
  
  Hoe verder we de stad inreden, des te groter werden de menigten, tot we slechts met een slakkengangetje verder konden. De mensen waren kleurig in hun inheemse kledij. Ze riepen ons goedgehumeurd toe, maar de aanblik van hun aantal ontstelde me. Ik zag ze niet als mensen, maar als korrels kruit die op het punt stonden te ontbranden als er een lucifer werd aangestreken.
  
  De situatie voor het Amerikaanse consulaat verminderde mijn bezorgdheid evenmin. De Amerikaanse mariniers waren nog steeds aanwezig. Ze hadden hun wapens bij zich en hun koppels waren zwaar beladen met munitie, maar ze droegen hun gala-uniform en de menigten dromden rond hen.
  
  Ze hadden hun waakzaamheid geheel laten varen.
  
  'Ze weten dat de terroristen zijn uitgeroeid,' legde Choeni uit toen we door het hek naar de voortuin van het consulaat reden. 'De Russen ook.'
  
  Ik kreunde, maar ze lachte en noemde me een paniekzaaier. 'Het is afgelopen,' zei ze vol vertrouwen. 'Er komen geen moeilijkheden. Straks laten we Amartya arresteren. Op zijn eentje kan hij niets doen.'
  
  Ik sprak haar niet tegen. Ik sprong uit de auto en rende het consulaat in.
  
  Slocum kwam net de trap af toen ik naar binnen stormde. De angst was uit zijn ogen verdwenen, evenals het zweet van zijn voorhoofd. Hij was weer de kalme, koele beroepsdiplomaat. Hij fronste toen hij me zag, en ik begreep dat dit kwam omdat ik hem er aan herinnerde dat hij de afgelopen paar dagen bijna was afgeknapt toen hij dacht dat de wereld op het punt stond in zijn domein aan het bakkeleien te gaan. 'Oh, meneer Carter,' zei hij zonder glimlach. 'Gaat u naar de feestelijkheden?'
  
  Ik riep naar hem. 'De mariniers buiten ... ze houden de mensen niet op afstand.'
  
  Hij snierde neerbuigend. 'Dat is nu achter de rug. De mensen van meneer Raj hebben de terroristen gisteravond uitgeroeid. Ik geloof dat u hen daarbij geholpen heeft.'
  
  'Er kan nog altijd een aanval komen,' zei ik op dringende toon. "Eén bom die naar het Russische consulaat gegooid wordt en ze komen schietend naar buiten.'
  
  'Rustig maar, meneer Carter,' zei Slocum. 'De zaak is nu in handen van beroepsmensen ... de diplomaten. En we hebben de situatie onder controle.'
  
  Hij legde sussend een hand op mijn schouder, deed alsof ik een kind was. 'Eerlijk gezegd steken we de Russen vanochtend juist de vriendschappelijke hand toe.' Hij keek op zijn horloge. 'Over tien minuten, om precies te zijn. Hun meneer Sokolow ontvangt onze kleine delegatie. Ik moet me haasten om er naar toe te gaan.'
  
  'Delegatie?' vroeg ik.
  
  Hij liep langs me. Zijn chauffeur, een marinier in gala-uniform, hield het portier open en Slocum liep naar de auto die voor het gebouw stond.
  
  'Een idee van kolonel Woe,' riep hij.
  
  Hij was bij de auto toen ik hem bij de schouder pakte. 'Wacht,' snauwde ik tegen hem. 'Wat is dat met kolonel Woe?'
  
  Geërgerd sloeg hij mijn hand weg. 'Hoor eens, Carter, jouw werk hier zit er op. Je hebt je taak volbracht - een bloederige taak, mag ik wel zeggen. Dus verdwijn uit Calcutta nu het nog kan.'
  
  Hij draaide zich weer om naar de auto, maar ik greep hem weer beet en duwde hem hard tegen het portier. De chauffeur deed een pas in mijn richting, bleef toen staan. 'Verdomme, Slocum,' grauwde ik. 'Geef antwoord. Wat is dat met kolonel Woe?'
  
  'Gaat je eigenlijk niets aan,' zei hij, 'maar we hebben een prachtig idee gekregen. Een gebaar van vrede. Kinderen die bloemen brengen naar het Russische consulaat. Het komt via satelliet door de hele wereld op de televisie.'
  
  Ik liet mijn hand van zijn schouder vallen. Ik kon niet geloven wat hij zei. 'Kinderen,' zei ik.
  
  'Ja, uit het weeshuis van kolonel Woe. Honderden kinderen.
  
  Met bloemen van ons voor de Russen. Briljant, vind je niet?'
  
  'Nee ...' Ik stapte achteruit, beseffend dat hij nooit werkelijk had begrepen hoe de terroristen hun werk hadden gedaan.
  
  Slocum draaide zich om, stapte in de auto, en trok het portier achter zich dicht. Op dat moment kwam Choeni naast me staan.
  
  'Hij zei dat er kinderen zouden zijn, hè?' fluisterde ze. 'Dan gaat het dus ...' Ze zweeg om over de nog niet geheel gevormde gedachte na te denken. 'Ik bedoel, het is niet afgelopen. Nog niet. En kolonel Woe ...'
  
  'Ja,' zei ik. 'Het moet kolonel Woe zijn. Maar ze zullen de Amerikanen de schuld geven. Slocum ... die gek ... hij speelt Woe helemaal in de kaart.' Ik rende terug naar de Bentley, en Choeni volgde me.
  
  'Wat ga je doen?' riep ze.
  
  'De zaak tegenhouden als ik kan.' Ik gleed achter het stuur terwijl zij naar het andere portier liep.
  
  'Nee, ik ga alleen,' zei ik. 'Het kan gevaarlijk worden.'
  
  Ze negeerde mijn opmerking en stapte in.
  
  'Als het kolonel Woe is, waarom heeft hij ons dan de inlichtingen over Zakir en de tempel gegeven?' vroeg Choeni. 'Zakir was al gecompromitteerd. We wisten zijn naam, dus moest hij uitgeschakeld worden. Woe moet gehoopt hebben dat wij tegelijkertijd gedood zouden worden. Het was hem bijna gelukt.'
  
  Ik drukte op de claxon en stoof het hek van het consulaat uit. Een marinier sprong opzij en vloekte me uit met een stemgeluid dat halverwege het blok te horen was.
  
  Voor ons scharrelden de mensen naar de trottoirs. Een politieman riep naar ons en gebaarde woest met zijn handen, maar ik nam geen snelheid terug tot we in de buurt van het Russische consulaat waren.
  
  Eén moment dacht ik dat ik onnodig in paniek was geraakt.
  
  Evenals de Amerikanen hadden de Russen de waakzaamheid verminderd. Hun soldaten, eveneens in gala-uniform, leken meer ceremonieel dan militair. Maar ik kreeg een akelig gevoel toen ik de troep Amerikaanse mariniers in de houding zag staan aan de overkant van het consulaat. Slocum had de situatie nog prikkelender gemaakt door een peloton mariniers mee te nemen.
  
  Zijn auto reed vlak voor de onze en toen ik de Bentley naar de trottoirband reed, schoof zijn chauffeur net het hek van het consulaat binnen. Ik zag Alexander Sokolow die uit de voordeur van het gebouw kwam om zijn gasten te ontvangen.
  
  'Kijk!' riep Choeni. Ze wees wild naar de straat.
  
  Ze kwamen er over een kleine helling aan, minstens honderd in getal. Kinderen, waarvan de meesten nog geen tien jaar waren. Een klein leger dat zong ... en masse op weg naar het Russische consulaat. En allen droegen ze kleine boeketjes bloemen in bont geschilderde blikjes.
  
  Slocum stapte uit zijn wagen en keek trots en stralend naar de kinderen alsof die een persoonlijke diplomatieke triomf betekenden. Zelfs de oude vos Sokolow leek goedgemutst. 'Hou ze tegen!' brulde ik.
  
  Ik voelde me een idioot. Ik rende schreeuwend de straat in met Choeni achter me aan.
  
  Ik hoorde Slocum naar me roepen. De mensen op straat staarden naar me alsof ik krankzinnig was. Een agent stapte naar voren om me tegen te houden; ik sloeg hem weg en stormde op de kinderen af. Toen zag ik kolonel Woe. Hij stond terzijde toe te kijken en liet de leiding over aan een tienerjongen uit zijn weeshuis.
  
  Alles gebeurde heel snel. De kinderen waren verbluft door de aanblik van een lange blanke man die tussen hen door stormde. Ze hielden op met zingen en deinsden terug.
  
  De agent probeerde nog steeds me te pakken, en enkele mensen op straat drongen eveneens op. Wild begon ik de boeketjes uit de handen van de kinderen te rukken. Ik bekeek er een, vond niets en gooide het blikje weg. Toen bekeek ik er nog een, en nog een.
  
  De kinderen gilden. Enkele renden terug in de richting waaruit ze gekomen waren. Ik vond niets, tot Choeni me riep en me een blikje met een boeketje bloemen gaf. Ik gooide de bloemen weg en hield de bom die er onder zat omhoog.
  
  Net wat ik gedacht had.
  
  Woe had zelfs kans gezien de schuld in de schoenen van de staf van het Amerikaanse consulaat te schuiven daar het, voor zover de Russen wisten, Slocum was geweest die de kindermars naar het consulaat had georganiseerd. Als de bommen ontploften, zou de Russische reactie explosief zijn. Maar ik had geen tijd om dit allemaal uit te leggen. De politie begon me in te sluiten. Evenals een groep mensen op straat. Ik zag zelfs het peloton mariniers in beweging komen.
  
  Ik waagde een wilde gok. Ik haalde mijn aansteker tevoorschijn en stak de korte lont aan die uit het blikje stak.
  
  Er ging een kreet door de menigte. De mensen deinsden achteruit en liepen elkaar onder de voet in hun haast om te ontkomen. Ik tolde om, keek uit naar een plek waar ik de bom kon gooien, maar bijna overal bevonden zich mensen. Tenslotte zag ik kolonel Woe. Hij stond alleen, vlakbij de glazen entree van een modern kantoorgebouw. In elk geval was het uit de buurt van het Russische consulaat. Ik hoopte dat Sokolow zou begrijpen dat ik probeerde een aanval op zijn staf te voorkomen. Ik smeet de kleine bom als een granaat. Hij kwam op het cement voor Woe neer en rolde verder. Hij was in het gebouw gedoken eer de bom afging, maar de grote ruiten verbrijzelden en regenden op hem neer. Ik zag hem vallen; toen verloor ik hem uit het gezicht.
  
  Rond me sloeg de menigte op de vlucht. De kinderen hadden hun boeketjes laten vallen en stonden te huilen.
  
  Ik rende naar het gebouw waar ik Woe had gezien. In het gebouw knerpte het glas onder mijn voeten, en ik zag een bloedspoor lopen vanaf de plek waar kolonel Woe was gevallen.
  
  Ik zag de deuren van een lift dichtgaan. Ik wierp me op de smaller wordende opening tussen de schuifdeuren. Ik haalde het, maar het kostte me bijna mijn leven.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 14
  
  
  
  
  Op het moment dat ik in de lift tuimelde, besprong de kolonel me. Hij was snel. Zijn handen betastten me overal, op zoek naar een wapen. Ik bracht mijn handen omhoog om Wilhelmina en het mes te bedekken, maar ik voelde dat hij iets uit mijn colbertzak trok.
  
  'Verroer je niet,' riep hij.
  
  Hij was van me afgesprongen en torende boven me uit. 'Draai je langzaam om,' beval hij.
  
  Heel voorzichtig keek ik over mijn schouder. Hij leunde tegen de gesloten deur, één hand gereed om op de knop te drukken die ons naar de top van het gebouw zou brengen. Zijn gezicht was overal gejaapt door het glas. Uit enkele wonden staken nog de glassplinters. Het bloed stroomde uit zijn borst, en er liep een lange snee over zijn buik die eigenlijk zijn dood had moeten zijn, maar niettemin bezat hij zelfs nu nog een zekere waardigheid. Met de dood op enkele minuten afstand, handhaafde hij zijn precieze, kwieke houding die me op zijn landgoed al had geïmponeerd.
  
  In zijn hand had hij mijn vulpen die met dodelijk gas was gevuld. Hij had de dop er al afgehaald en hield zijn vinger op de clip, gereed om te vuren. Kennelijk wist hij hoe het ding werkte.
  
  Hij richtte op me, en ik was benieuwd of hij de kracht van het ding besefte.
  
  'Als je dat hier in de lift gebruikt,' waarschuwde ik hem, 'ben jij ook dood.'
  
  'Eén ademtocht, meer is niet nodig,' zei hij. 'Ik ken dit apparaatje goed, Carter.'
  
  Ik dacht dat ik zijn vinger zag bewegen en brulde hem bijna toe.
  
  'Wacht,' zei ik. 'Er is geen haast bij.'
  
  Hij lachte en gebaarde me op te staan. Voorzichtig kwam ik overeind en drukte me tegen de andere wand van de lift.
  
  'Vertel me alleen maar waarom,' zei ik. 'Wat wilde je bereiken?'
  
  'Macht, Carter,' legde hij uit. 'Je hebt me onlangs gevraagd wat iemand als ik nog meer kon wensen. Ik zei dat iemand die alles heeft alleen nog maar zekerheid wil hebben.'
  
  'En was dat een leugen?'
  
  'Nee, maar ik heb het niet nader uitgelegd. Alleen macht geeft zekerheid. Alleen de man aan de top is veilig.'
  
  'Ik begrijp het nog steeds niet. Wat dacht je met die bommen uit te halen?'
  
  'Chaos,' zei hij. 'De Russen zouden de Amerikanen de schuld gegeven hebben. Er zou geschoten zijn. Relletjes op straat. Een kleine oorlog, hier in Calcutta. New Delhi zou de staat van beleg hebben afgekondigd, zoals ze wel vaker hebben gedaan. Raj zou de macht in handen hebben genomen. Later zouden we de onafhankelijkheid van de staat Bengalen hebben afgekondigd.'
  
  'Maar hij werkte voor jou?'
  
  'Ja.'
  
  'Een stroman omdat jij Chinees bent?'
  
  Hij knikte weer en klapte bijna dubbel van de pijn.
  
  'Je gaat dood,' waarschuwde ik hem. 'Zonder jou zal hij de macht overnemen.'
  
  Hij schudde zwak zijn hoofd. 'Er zijn documenten. Die moeten na mijn dood geopend worden.'
  
  'Documenten die Raj in het complot betrekken?'
  
  'Ja.'
  
  Hij rechtte zijn rug en hief het gaspistooltje een stukje op. 'Maar je hebt gefaald,' zei ik. 'Je sterft vergeefs.'
  
  Hij drukte op de liftknop achter zich. Langzaam ging de lift omhoog.
  
  Toen haalde hij diep adem en drukte op de clip van de vulpen. Ik gulpte lucht naar binnen vlak voor het gas tussen ons opwolkte.
  
  De kleine lift werd er mee gevuld en kronkelde als een tijger om ons heen, gereed om toe te slaan zodra we onze mond opendeden om adem te halen. We stonden elkaar daar aan te staren in een dodelijke, zwijgende strijd, terwijl we onze adem inhielden. Geen van tweeën verroerden we ons. Er was geen ontsnapping mogelijk. De langzaam stijgende lift was op weg naar de bovenste verdieping. Ik kon me niet langs hem vechten om tussentijds de lift te doen stoppen. Ik zou adem moeten halen eer ik de deur kon openen.
  
  Hij grijnsde zelfvoldaan. De dood zou nu makkelijker voor hem zijn. Hij zou naar zijn graf gaan met de gedachte dat hij de laatste strijd gewonnen had. Dit was beter dan me de baas te zijn op de kleiduifbaan. Als hij zijn adem maar een seconde langer kon inhouden dan ik, zou hij zijn laatste triomf beleven. Ik stak mijn hand in mijn zak en trok mijn zakdoek tevoorschijn, de speciale zakdoek die ik van Hawk altijd bij me moet hebben als ik het gaspistooltje tijdens een opdracht meeneem.
  
  Ik drukte hem voor mijn mond en neus, haalde toen soepel adem door de speciale filtervezels.
  
  Op Woe's gezicht was eerst verwarring, toen begrip, toen afschuw te lezen. Hij werd rood; hij sloeg zelfs zijn handen voor zijn mond. Maar tenslotte moest hij ademhalen. Hij blies zijn adem uit en sprong op me af, terwijl zijn kleine handen naar mijn keel grepen. Ik verzette me niet.
  
  Terwijl zijn vingers zich om mijn keel sloten, ademde hij in. 'Vervloekt jij,' riep hij. We keken elkaar een ogenblik aan.
  
  Toen ontspanden zijn vingers zich langzaam en gleden weg. Hij was dood toen hij op de grond neerkwam.
  
  
  
  Ik liet het gas op de bovenste verdieping vervluchtigen en begon toen aan de langzame tocht omlaag. Toen de liftdeur openging op de begane grond van het gebouw, rende Choeni op me af.
  
  In de lobby van het gebouw keek een verbijsterde menigte toe.
  
  Slocum was er, en zijn gezicht was weer nat van het zweet Hij keek me kwaad en vernederd aan. Ik negeerde hem en richtte me tot Alexander Sokolow die uit de menigte naar voren kwam.
  
  De Rus glimlachte plezierig. Hij boog zich zelfs naar voren om me op beide wangen een zoen te geven zoals zijn landgenoten dat bij hun kameraden doen.
  
  'Je hebt ons allemaal gered,' zei hij terwijl zijn lippen langs mijn oor streken. 'Maar vertrek vanavond nog uit Calcutta.' Toen stapte hij glimlachend achteruit en maakte diplomatieke geluidjes over Amerikanen en Russen die overal in vrede zouden samenleven, zelfs in Calcutta. Achter hem zag ik Amartya Raj, met zijn linkerarm in het gips en wonden op zijn gezicht van de explosie in het munitiedepot. Hij stond stram rechtop, maar ik kon wel raden naar de angst die hem beheerste. Vroeg of laat zou hij ontmaskerd worden. Dat was slechts een kwestie van tijd.
  
  Tenslotte lag Choeni's hand in de mijne en ze voerde me mee naar de Bentley.
  
  Ik keek achterom naar het gebouw en dacht aan wat Sokolow had gezegd.
  
  Ik moest wegwezen. De volgende ochtend zouden zijn mensen proberen me te doden. Zelfs daarvoor nog zou Raj zijn messentrekkers kunnen sturen. Calcutta was een gevaarlijk oord; maar toen keek ik Choeni aan en bedacht me iets. 'Jouw huis,' zei ik. 'Het bed is zachter.'
  
  
  
  * * *
  
  
  
  
  
  Over het boek:
  
  
  
  
  De Grote Roerganger had zijn troepen het beslissende commando gegeven. Het Kremlin kon niet meer terug. In Calcutta was de lont van de totale vernietiging reeds ontstoken.
  
  Er was maar één man die hem nog kon uittrappen: Nick Carter. Een dodelijke opdracht, toen hij ontdekte dat zijn tegenstanders kinderen waren. Kinderen vervuld van haat en moordzucht, aangevoerd dooreen dolgedraaide rattenvanger die even onzichtbaar als gevaarlijk was.
  
  
  
  
  
  In de Born Detective-reeks verschenen de volgende Nick Carters:
  
  
  
  D
  
  7
  
  Vlucht, spion! ...
  
  
  
  D
  
  8
  
  Schaakmat in Rio
  
  
  
  D
  
  9
  
  Spion in de val
  
  
  
  D
  
  18
  
  Spion in Saigon
  
  
  
  D
  
  19
  
  Fraulein spionne
  
  
  
  D
  
  38
  
  De 13e spion
  
  
  
  D
  
  39
  
  De sexbom-spionne
  
  
  
  D
  
  40
  
  De adellijke spionne
  
  
  
  D
  
  41
  
  Een kogel voor de dictator
  
  
  
  D
  
  56
  
  Spionne in travestie
  
  
  
  D
  
  97
  
  De vlammende draak
  
  
  
  D
  
  98
  
  Het Pendragon Dossier
  
  
  
  D
  
  99
  
  Duel in Israël
  
  
  
  D
  
  102
  
  De gehersenspoelde dubbelganger
  
  
  
  D
  
  120
  
  De gecamoufleerde agent
  
  
  
  D
  
  121
  
  Een web vol spionnen
  
  
  
  D
  
  130
  
  Kidnap in Indonesië
  
  
  
  D
  
  131
  
  Meesterspion in Vietnam
  
  
  
  D
  
  141
  
  De menselijke tijdbom
  
  
  
  D
  
  142
  
  Neo-nazi's in Berlijn
  
  
  
  D
  
  145
  
  Operatie Che Guevara
  
  
  
  D
  
  146
  
  Chinees komplot
  
  
  
  D
  
  152
  
  Cockpit voor de duivel
  
  
  
  D
  
  153
  
  De goudblonde slang
  
  
  
  D
  
  160
  
  De verschrikkelijken
  
  
  
  D
  
  161
  
  Het gevareneiland
  
  
  
  D
  
  162
  
  Het zaad der onderwerping
  
  
  
  D
  
  163
  
  De fatale drug
  
  
  
  D
  
  166
  
  De robijn des oordeels
  
  
  
  D
  
  167
  
  Moskou
  
  
  
  D
  
  172
  
  De gehersenspoelde doders
  
  
  
  D
  
  173
  
  Het dodelijke virus
  
  
  
  D
  
  174
  
  Killers in de nacht
  
  
  
  D
  
  175
  
  De rode wacht
  
  
  
  D
  
  178
  
  Opdracht in Venetië
  
  
  
  D
  
  179
  
  De Germaanse Ridders
  
  
  
  D
  
  182
  
  Valkuil op de zeebodem
  
  
  
  D
  
  183
  
  De levende doden
  
  
  
  D
  
  186
  
  De Griekse zevenklapper
  
  
  
  D
  
  187
  
  Het teken van de Mafia
  
  
  
  D
  
  190
  
  De Arabische plaag
  
  
  
  D
  
  191
  
  De Egyptische Mafia
  
  
  
  D
  
  193
  
  De kille dood
  
  
  
  D
  
  196
  
  Het mes op de keel
  
  
  
  D
  
  197
  
  Operatie Laatste Oordeel
  
  
  
  D
  
  198
  
  Moord brigade
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
О.Болдырева "Крадуш. Чужие души" М.Николаев "Вторжение на Землю"

Как попасть в этoт список

Кожевенное мастерство | Сайт "Художники" | Доска об'явлений "Книги"